Duits Nederlands Flashcards
als
toen
achten
letten op
anfassen
aanraken
anziehen
zich aankleden
anzünden
aansteken
aufpassen
opletten
außer
behalve
außerdem
bovendien
bald
gauw
bekommen
krijgen, ontvangen
benötigen
nodig hebben
benutzen
gebruiken
bestimmen
bepalen
der Brauch
het gebruik, de traditie
brauchen
nodig hebben
damals
toen
darüber hinaus
bovendien
denn
want
deswegen
daarom
die öffentlichen Verkehrsmittel
het openbaar vervoer
der Ehrgeiz
de ambitie
einfach
gewoon, eenvoudig
der Einfluss
de invloed
Einkäufe machen
boodschappen doen
die Einladung
de uitnodiging
der Eintritt
de entree
empfehlen
aanbevelen, adviseren
enthalten
bevatten
entscheiden
beslissen
die Entwicklung
de ontwikkeling
erhalten
krijgen, ontvangen
die Erlaubnis
de toestemming
erlaubt sein
toegestaan zijn
erreichen
bereiken
fast
bijna
faul
lui
der Feiertag
de feestdag
das Fenster
het raam
der Flughafen
het vliegveld
der Fluss
de rivier
der Forscher
de onderzoeker
Freude machen
plezier doen
sich freuen auf
zich verheugen op
frisch
vers
Gassi gehen
uitlaten
das Gebäude
het gebouw
das Gefühl
het gevoel
gehören zu
behoren tot
gemeinsam
samen
genau
precies
das Gerät
het apparaat
das Geräusch
het geluid
die Gesundheit
de gezondheid
das Getränk
de drank
gleich
zo meteen
häufig
vaak
die Heizung
de verwarming
herausfinden
ontdekken
heutzutage
tegenwoordig
hinten
achter, achterin
immer
altijd
irgendwann
ooit, op een gegeven moment
das Jahrhundert
de eeuw
jedes Jahr
elk jaar
jedoch
echter
jetzt
nu
die Jugendlichen
de jongeren
kapieren
begrijpen, verstaan
die Kerze
de kaars
der Körper
het lichaam
sich kümmern um
zorgen voor
laut
hardop, hard, luid
leicht
gemakkelijk
leise
zacht
die Menge
heel veel, de hoeveelheid
mit hilfe von
met behulp van
Müll trennen
afval scheiden
die Mülltonne
de afvalcontainer
die Nachricht
het berichtje, het nieuws
die Nähe
de buurt
das Nahrungsmittel
het voedingsmiddel
niedrig
laag
niemals
nooit
oben
boven
obwohl
hoewel
oft
vaak
ordentlich
netjes
der Ort
de plaats
die Papiertüte
het papieren zakje
passieren
gebeuren
der Platz
de plek, de plaats
recht haben
gelijk hebben
rechtzeitig
op tijd
reichen
genoeg, voldoende zijn
riesig
reusachtig, heel groot
die Sachen (mv)
de spullen
sauber
schoon
schade
jammer
schenken
cadeau geven
schicken
sturen
schließlich
ten slotte, uiteindelijk
schlimm
erg
schmutzig
vies, vuil
schon
al
der Schritt
stap, pas
schützen vor
beschermen tegen
die Sehenswürdigkeit
de bezienswaardigheid
sobald
zodra
stattfinden
plaatsvinden
die Süßigkeiten
het snoepgoed
der Termin
de afspraak
der Tierschützer
de dierenbeschermer
traumhaft
fantastisch
trotz
ondanks
sich überlegen
nadenken
die Überraschung
de verrassing
die Umwelt
het milieu
umweltfreundlich
milieuvriendelijk
unten
beneden
unterschiedlich
verschillend
verbrauchen
verbruiken
verpassen
missen
versprechen
beloven
versuchen
proberen
vorne
vooraan
wach
wakker
weder … noch
noch … noch
wegziehen
wegtrekken, vertrekken,
verhuizen
die Weihnachtsferien
de kerstvakantie
weinen
huilen
weit
ver
wer
wie
werfen
gooien
der Wettbewerb
de competitie, de wedstrijd
wunderbar
prachtig, fantastisch
das Zeichen
het teken
zeigen
laten zien
das Ziel
het doel, de finish
das Zimmer
de kamer
zu zweit
in tweetallen
der Zucker
de suiker
zuhören
luisteren naar
die Zukunft
de toekomst
zwar
weliswaar
