Duits 4.1 + 4.2 Flashcards
1
Q
die Aussicht
A
het uitzichT
2
Q
die Börse
A
de beurs
3
Q
das Denkmal
A
het monument
4
Q
einfach
A
gemakkelijk/ eenvoudig
5
Q
der Einwohner
A
de inwoner
6
Q
ehrenamtlich arbeiten
A
vrijwilligerswerk doen
7
Q
der Flughafen
A
de luchthaven
8
Q
das Hochhaus
A
het flatgebouw
9
Q
der Marktplatz
A
het marktplein
10
Q
das Rathaus
A
het stadhuis
11
Q
spenden
A
doneren, schenken
12
Q
der Wolkenkratzer
A
de wolkenkrabber
13
Q
der Alltag
A
het dagelijks leven
14
Q
sich ändern
A
veranderen
15
Q
bislang
A
tot nu toe