Domein B Ruilen Over De Tijd Begrippen Flashcards

1
Q

I/a - ratio

A

Aantal inactieven / aantal actieven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Reële rente

A

Geeft de verandering van de koopkracht van een gespaard of geleend bedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Inflatie

A

Een stijging van het algemeen prijspeil

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Soorten inflatie

A

Kosteninflatie, bestedingsinflatie, winstinflatie en geïmporteerde inflatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Beleggen

A

Geld voor langere of kortere tijd vastleggen met als doel om in de toekomst financieel voordeel te behalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Investeren

A

Aanschaffen van kapitaalgoederen door bedrijven of de overheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Stroomgrootheid

A

Gegeven dat over een bepaalde periode gemeten wordt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Begrotingstekort

A

Bedrag dat de overheid in een jaar moet lenen. Inkomsten - uitgaven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Intertemporele ruil

A

Verplaatsen van inkomen/ consumptie over de tijd: sparen of lenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Staatsschuldquote

A

Staatsschuld in verhouding tot het bbp

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Dekkingsgraad

A

Geeft een beeld van de mate waarin een pensioenfonds in staat geacht wordt om in de toekomst aan hun verplichtingen te kunnen voldoen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Omslagstelsel

A

Stelsel waarbij de uitkeringen betaald worden door de benodigde premies in een bepaald jaar te laten betalen door de werkenden van dat moment

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Vermogensmarkt

A

Geheel van vraag naar- en aanbod van financiële middelen. De prijs op deze markt is de rente

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Consumentenprijsindexcijfer

A

Gewogen gemiddelde van alle prijsveranderingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Kapitaaldekkingsstelsel

A

Stelsel waarbij de uitkering betaald wordt uit belegde premies die door de werkenden zelf werden gespaard

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Tijdsvoorkeur

A

Geeft aan dat mensen voorkeur hebben voor bestedingen in het heden

17
Q

Reële inkomen

A

Koopkracht. Inkomen uitgedrukt in de hoeveelheid goederen die ermee gekocht kan worden

18
Q

Waardevaste uitkering

A

Uitkering waarvan de hoogte wordt aangepast aan de hoogte van de inflatie

19
Q

Financieringstekort

A

Bedrag waarmee de staatsschuld stijgt. Begrotingstekort - aflossingen

20
Q

Voorraadgrootheid

A

Gegeven dat op een bepaald moment gemeten wordt

21
Q

Welvaartsvaste uitkering

A

Uitkering waarvan de hoogte wordt aangepast aan de salarisontwikkeling