DEFI 3 VOC Flashcards
1
Q
een onderdak
A
un abri
2
Q
een job
A
un boulot
3
Q
een contract
A
un contrat
4
Q
een diversiteit
A
un diversité
5
Q
een leraar/ lerares
A
un(e) enseignant(e)
6
Q
een voordracht/presentatie
A
un exposé
7
Q
een oorlog
A
un guerre
8
Q
de onschuld
A
l’innocence
9
Q
een moslim(a)
A
un(e) musulman(e)
10
Q
een geboorteland
A
un pays natal
11
Q
een gedicht
A
une poésie
12
Q
een vluchteling
A
un(e) réfugié(e)
13
Q
een breuk
A
une rupture
14
Q
een gevoel
A
un sentiment
15
Q
blind
A
aveugle
16
Q
gelovig
A
croyant
17
Q
heel gelukkig
A
enchantée
18
Q
onbestaand
A
inexistant
19
Q
open
A
ouvert
20
Q
praktizerend
A
practiquand
21
Q
gereserveerd
A
reservé
22
Q
respectvol
A
respectueux
23
Q
vrolijk
A
souriant
24
Q
kwetsbaar
A
vulnérable
25
strelen
câliner
26
vrezen
craindre
27
communiceren
communiquer
28
twijfelen
douter
29
intrekken, verhuizen
emménager
30
vluchten
fuir
31
delen (met)
partager (avec)
32
aanzetten (tot)
pousser (à)
33
voorstellen om
proposer de
34
protéger
beschermen
35
quitter
verlaten
36
s'approcher de
benaderen
37
se méfier de
oppassen voor, wantrouwen
38
avoir bon espoir
goede hoop hebben
39
avoir des difficultes
moeilijkheden hebben
40
avoir peur
bang zijn
41
être bien entouré
goed omringd zijn
42
être cohabitant
samenwonend zijn
43
être en colère
heel kwaad zijn
44
être en danger
in gevaar zijn
45
étre enceinte
zwanger zijn
46
étre fou de joie
gek zijn van blijdschap
47
getrouwd zijn
être marié
48
faire son mieux
zijn best doen
49
het lijkt me dat
il me semble que
50
ik heb geen idee
je n'en ai aucun idée
51
om de twee weken
tous les 15 jours
52
in een grote gemeenschap wonen
vivre en grand communauté
53
sinds
depuis
54
pas mal de
heel wat
55
volontiers
graag
56
redden
sauver
57
zich ergens tussen wringen
se glisser de
58
een vriendschap
une amitié
59
een vrijwilliger/ vrijwilligster
un(e) bénévole
60
de warmte
la chaleur
61
een sprookje
un conte de fées
62
een drama
un drame
63
een etiket
une étiquette
64
een kamerjongen/meisje
un(e) hombre/fille de chambre
65
het gras
l'herbe
66
De ironie
l'ironie
67
een vreemde taal
une langue étrangée
68
een softwareprogramma
un logiciel
69
de lengte
la longueur
70
een wereld
un monde
71
een pandemie
une pandémie
72
een rol toiletpapier
un rouleau de papier de toilette
73
een dakloze
un sans-abri
74
een glimlach
un sourire
75
vreemd
étrange
76
idioot
idiote
77
hoogbegaafd
surdoué(e)
78
klasseren
classer
79
uitknippen
découper
80
verspreiden, verdelen
distribuer
81
imiteren, nabootsen
imiter
82
memoriseren
mémoriser
83
durven
oser
84
opzeggen
réciter
85
zich voegen bij
réjoindre
86
herhalen
réviser
87
zich zetten, installeren
se poser
88
voortslepen
trainer
89
verbinden
unir
90
veilig, beschermd
à l'abri
91
tot het einde gaan
aller au bout
92
zijn CV afgeven
déposer son CV
93
bezig zijn, druk zijn
être ocupé(e)
94
het volstaat dat
il s'uffit que + subj
94
volhouden
tenir le coup
95
in verband met, over
à propos de
96
op de bodem van
au fond de
97
naast mekaar
côté à côté
98
davantage
meer
99
de meeste
le plupart
100
om het even waar
n'importe où
101
boven alles
par dessus-tout
102
een toenadering
une avance
103
het versieren
la drague
104
een kledingstuk
un habit
105
de fijnzinnigheid
la subtilité
106
démarrer
starten
107
verward zijn
s'emmêler
108
eraan beginnen
se lancer
109
dat dient nergens toe
ça ne sert à rien
110
iemand doen bezwijken
fair craquer quelqu'un
111