Deel 5 REVERSE Flashcards

1
Q

de universiteit

de universiteiten

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

de opleiding

de opleidingen

A

the training

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

de lagere school

de lagere scholen

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

de kleuterschool

de kleuterscholen

A

playschool/kindergarten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

het onderwijs

A

education

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

het basisonderwijs

A

primary education

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

het secundair onderwijs

A

secondary education

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

hoger onderwijs

A

higher education

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

de bankbediende

de bankbedienden/de bankbediendes

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

de kinderverzorgster

de kinderverzorgsters

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

het werk

A

the work

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

het vrijwilligerswerk

A

voluntary work

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

fantastisch

A

fantastic

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

afschuwelijk

A

awful

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

volgen

ik volg

volgde(n)

heb gevolgd

A

to follow

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

oefenen

ik oefen

oefende(n)

heb geoefend

A

to practice

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

klagen

klaagde(n)

heb geklaagd

A

to complain

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Ik werk als kinderverzorgster bij een gezin

A

I work as a nanny for a family

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Ik vond werk als kinderverzorgster bij een gezin

A

I found work as a nanny for a family

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Ik vind het weer fantastisch

A

I find the weather fantastic

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Ik ben het eens met Edmir

A

I agree with Edmir

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Hij is naar België gekommen om economie te studeren

A

He came to Belgium to studie economics

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat heeft Emina na het basisonderwijs gedaan?

A

What did Emina do after primary education?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat was het beroep van Emina in Turkije?

A

What was Emina’s profession in Turkey?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wanneer is zij naar België gekomen?

A

When did she come to Belgium?

26
Q

Heeft zij onderwijs gevolgd in België? Zo ja, wat?

A

Did she receive education in Belgium? If so, what?

27
Q

Wat is haar beroep in België?

A

What is her profession in Belgium?

28
Q

Waar heeft zij Nederlands geleerd?

A

Where did she learn Dutch?

29
Q

Wat doet zij om haar Nederlands te oefenen?

A

What does she do to practice her Dutch?

30
Q

Is ze getrouwd? Heeft ze kinderen?

A

Is she married? Does she have children?

31
Q

Wat zegt ze over het weer in Turkije?

A

What does she say about the weather in Turkey?

32
Q

Wat vindt ze van het weer in België?

A

What does she think of the weather in Belgium?

33
Q

Ik ging voor het eerst naar school toen ik 4 jaar was.

A

I first went to school when I was 4 years old.

34
Q

Ik ging naar het basisonderwijs/het secundair toen ik 4/11 jaar was.

A

I went to primary/secondary education when I was 4/11 years old.

35
Q

Ik volgde een opleiding in muziek

A

I was educated in music

36
Q

Ik studeerde muziek aan de universiteit/hogeschool

A

I studied music at university/college

37
Q

onderwerp/vak

A

subject (e.g. in school)

38
Q

Waar zou jij werken?

A

Where would you like to work?

39
Q

welk beroep wilde je doen

A

what job did you want to do

40
Q

Ik studeer Nederlands om met Vlamingen te praten

A

I study Dutch to talk to Flemish people

41
Q

het is warm

A

It is warm

42
Q

het is koud

A

it is cold

43
Q

het is heet

A

it is hot

44
Q

het is bewolkt

A

it is cloudy

45
Q

het regent

A

it is raining

46
Q

het sneeuwt

A

it is snowing

47
Q

het hagelt

A

it is hailing

48
Q

het vriest

A

it is freezing

49
Q

het waait/er is veel windt

A

it is windy

50
Q

het stormt

A

it is stormy

51
Q

het bliksemt en het dondert

A

there’s thunder and lightening

52
Q

het heeft geregend

A

is has rained

53
Q

het heeft gevroren

A

is has frozen

54
Q

het heeft gesneeuwd

A

it has snowed

55
Q

he was bewolkt

A

it was cloudy

56
Q

de zon heeft geschenen

A

the sun shined

57
Q

Er was veerl windt

A

There was a lot of wind

58
Q

Het was heet/warme

A

It was hot/warme

59
Q

Er was bewolking

A

There was cloud

60
Q

het heeft gehageld

A

It hailed

61
Q

Het heeft gebliksemd en gedonderd

A

There was (It) thundered and lightening

62
Q

middelbare school

A

secondary school