Deel 4 Flashcards
1
Q
A
kammen
ik kam
kamde(n)
(hebben) gekamd
2
Q
to stop
A
stoppen
ik stop (met)
stopte(n) (met)
(zijn) gestopt (met)
3
Q
Must I give the plants water
A
Moet ik de planten water geven?
4
Q
Yes, you may!
A
Ja, dat mag!
5
Q
Yes (willingly)!
A
Graag!
6
Q
That is a good idea!
A
Dat is een goed idee!
7
Q
Can you take the rubbish out?
A
Kan je de vuilnisbakken buiten zetten?
8
Q
Naturally!
A
Natuurlijk!
9
Q
I will do that!
A
Dat zal ik doen!
10
Q
No problem!
A
Geen probleem!
11
Q
That’s okay (i.e. yes)!
A
Dat Komt in orde!
12
Q
Stop calling!
A
Stop met bellen!
Stop eens met bellen!
Stop eens even met bellen!
13
Q
Must I..
A
Moet ik…
14
Q
May I…
A
Mag ik…
15
Q
May I eat in class?
A
Mag ik in de klas eten?