DEEL 4 Les 3 Flashcards
de appel
apple
de asbak
ashtray
de deur
door
de directeur
director
de envelop
envelope
de grond
ground, floor
de kalender
calendar
de kapstok
hall-stand, hanger
de keuken
kitchen
de lade
drawer
de lamp
lamp, light
de muur
wall
de pen
pen
de post
de postzegel
stamp
de vergissing
error
de werkdag
working day
het excuus
excuse
het gordijn
curtain
het kantoor
office
het rapport
report
het reisbureau
travel agency
beginnen
to begin, start
begrijpen
to understand
hangen
to hang
pakken
to take, grab; to pack
staan
to stand
verstaan
to understand
duidelijk
clear
ergens
somewhere
iemand
somebody
neimand
nobody
“aan” de luchthaven
at
“aan” boord, aan de telefoon
on
een brief aan de koning
to
denken aaan
of
ik herken hem aan zijn stem
by
alles is lang aan hem
about
de sterren aan de hemel
in
de bus rijd tot aan de kerk
until
welke kleren heeft hij aan?
what clothes is he wearing?
achter
behind
bij mij thuis, bij het ontbijt
at
een koekje bij de koffie
with
hij woont bij de kerk
near
bij het spelen
when, during
boven
above; upstairs
in orde komen
to turn out all right
in slaap vallen
to fall asleep
zin hebben in (soep)
to feel like having (soup)
in elk geval
in any case
naast
next to , beside; as well as
onder
under
op straat, op de luchthaven
in the street, at the airport
op ons! Gezonheid!
To us! Cheers!
Op een keer
once
met kans op regen
with a chance of rain
op zoek naar
looking for
jaloers op
jealous of
wachten op
to wait for
rekenen op
to count on
verliefd op
in love with
boos op
angry with
antwoorden op
to answer to
op bezoek
on a visit
1 op 2 kinderen
one out of two children
tegen de muur
against
tegen 7 uur
by
tegenover
opposite
voor de middag
before
voor de deur
in front of
een hotel voor de nacht
for
verkeerd verbonden
to have dialed the wrong number