Deel 3 Flashcards
Social comparison
theorie (Festingen)
Sociale informatie van anderen gebruiken om meer over zichzelf en het eigen leven te leren. Social media is een onophoudelijke stroom aan sociale informatie over andermans leven.
Downward vs
upward
comparison
Bij sociale vergelijking bepaalt iemand of de ander beter of slechter af is. Als de conclusie is dat iemand anders slechter af is, downward comparison, zal er meer positief affect worden ervaren. Als de conclusie is dat iemand anders beter af is, upward comparison, zal er meer negatief affect worden ervaren. De mate van positief affect is afhankelijk van de mate waarin iemand zich sociaal vergelijkt met anderen. Bij een lage score op sociale vergelijking zul je bij het bekijken naar positieve posts een toename zien in positief affect. Verklaring hiervoor is sprake van emotionele besmetting: door het kijken van emotionele expressie van anderen wordt deze overgenomen door toeschouwer. Het is dus afhankelijk van het individu en de manier waarop diegene de boodschap verwerkt (sommigen trekken zich niet zoveel aan van de ander).
Piaget
Volgens Piaget blijft cognitie kwalitatief hetzelfde, hoewel zij meer informatie kunnen verzamelen. Denken is gebaseerd op formele operaties (eindstadium, bereikt tijdens adolescentie)
Labouvie-Vief
Suggereert kwalitatieve veranderingen in denken. Complexiteit van samenleving en uitdaging om eigen weg hierin te vinden vereisen een manier van denken die niet alleen gebaseerd is op logica, maar ook praktische ervaring, morele oordelen en waarden. Paradoxen van de samenleving kun je hanteren door ze met behulp van metaforen te vergelijken. Dit is nodig om alle aspecten af te wegen tegen eigen waarden en opvattingen. Jongvolwassenen zijn minder geneigd strikte logica toe te passen dan adolescenten: overwegen verschillende mogelijkheden die in werkelijkheid kunnen plaatsvinden.
Postformeel denken (labouvie Vief)
Denken dat rekening houdt met het feit dat situaties waarin volwassenen terechtkomen soms op relativerende wijze moet worden opgelost; gaat verder dan Piagets formele operaties. Omvat ook dialectisch denken: belangstelling en waardering voor argumenten en debat. Postformele denkers kunnen schakelen tussen ideale oplossing en beperkingen van de realiteit waarom deze oplossing niet zou kunnen werken.
Perry
Alternatieve benadering voor postformeel denken; Beheersing van bepaalde soort kennis maar ook van manieren om de wereld te begrijpen. Eerstejaars studenten maken gebruik van dualistisch denken: iets is goed of fout. Naarmate meer geconfronteerd met nieuwe ideeën en gezichtspunten begonnen ze in te zien dat kwesties meer dan 1 kant hebben: meervoudig denken. Dit stadium wordt bereikt als ze alle kennis en waarden als relatief beschouwen. Kritiek is dat de theorie gebaseerd is op een steekproef met hoogopgeleide mannelijke studenten aan elite-universiteit die leren om verschillende standpunten te onderzoeken (andere mogelijk niet)
Schaie
Het denken van volwassenen verloopt volgens een patroon van stadia. Verschil met Piaget: richt zich op manieren waarop informatie wordt gebruikt i.p.v. veranderingen in het verwerven en begrijpen van nieuwe informatie en gaat verder dan adolescentie
1. Verwervend stadium (kindertijd en adolescentie): verwerven van informatie voor toekomstig gebruik.
2. Uitvoerend stadium (jongvolwassenheid): verworven kennis toepassen op specifieke situaties die te maken hebben met het bereiken van langetermijndoelen op het gebied van carrière, gezin en bijdrage aan de maatschappij. Focus op gebruiken kennis in hier en nu. Beslissingen die worden genomen zijn van invloed op de rest van hun leven
3. Verantwoordelijk en ondernemend stadium (middelbare leeftijd)
a. Verantwoordelijk: beschermen en verzorgen partner, gezin en carrière
b. Ondernemend: verantwoordelijk voelen voor de wereld als geheel
4. Reïntegratief stadium (ouderdom): concentreren op taken die persoonlijke betekenis hebben
Triarchische theorie
over intelligentie
(sternberg)
Sternberg stelt dat het antwoord van een individu op ‘Hoe ga je dat doel bereiken’ meer invloed heeft op toekomstig succes dan de traditionele IQ-test.
1. Componentieel: mentale aspecten voor analyseren data voor probleemoplossing (slim zijn)
2. Experimenteel: relatie tussen intelligentie, eerdere ervaringen en vermogen om nieuwe situaties te hanteren. Inzichtvol aspect (slim weten te combineren)
3. Contextueel: mate waarin mensen kunnen voldoen aan eisen die in het dagelijks leven aan hen gesteld worden, zoals aanpassen aan een nieuwe baan (slim handelen) Traditionele testen richten zich met name op componentiële aspect, terwijl het contextuele aspect meer bruikbaar is om succes te vergelijken en voorspellen. IQ-
score is een prima voorspeller voor academisch succes, maar niet andere prestaties zoals succesvolle carrière.
Praktische intelligentie
Verworven door anderen te observeren en kopiëren, nodig voor carrière. Zijn in staat nieuwe situaties effectief in te schatten en aan te pakken, kunnen mensen snel doorzien.
Emotionele intelligentie
Vaardigheden ten grondslag aan accurate inschatting, evaluatie, uitdrukking en regulatie van emoties. Zorgt dat we goed overweg kunnen met anderen, anderen begrijpen en adequaat kunnen reageren op andermans behoeften. Rol in carrière en privéleven.
Creativiteit = ongewoon denken
Creativiteit op een piek tijdens vroege volwassenheid (meeste problemen zijn nog nieuw). Mensen worden minder creatief wanneer ze meer over het onderwerp weten. Echter niet iedereen heeft hier last van: productiviteit blijft tijdens volwassenheid redelijk stabiel Dus weinig patronen opgeleverd: onder andere omdat creativiteit moeilijk te definiëren is. Creativiteit: ongewone manieren om responsen of ideeën te combineren. ‘ongewoon’ is voor iedereen anders. Belangrijk component is bereidheid om risico’s te nemen die eventueel gunstig resultaat kunnen opleveren (frisse, flexibele manier van aanvliegen).
Effect ingrijpende
gebeurtenissen op
cognitieve ontw.
Ups en downs van ingrijpende gebeurtenissen stimuleren om op nieuwe, complexere en minder rigide manieren over de wereld na te denken. Vermoeden dat dit cognitieve groei stimuleert.
Definitie
intelligentie
Gottfredson
Intelligentie is een zeer algemene mentale vaardigheid die onder andere inhoudt: het redeneervermogen, het planningsvermogen, het vermogen problemen op te lossen, het abstracte redeneervermogen, het vermogen complexe ideeën te begrijpen en het vermogen om snel te leren uit ervaring. Intelligentie is niet gelijk aan kennis uit boeken of aan academische vaardigheid, en intelligentie is meer dan het vermogen om intelligentietesten goed uit te kunnen voeren. Het is een bredere, veelomvattende vaardigheid die ons in staat stelt onze omgeving te begrijpen, een betekenis te geven aan dingen en gebeurtenissen en te beslissen welke actie we moeten ondernemen. CHC-theorie is hierop gebaseerd.
CHC model
Het CHC-model van intelligentie bestaat uit 3 lagen:
Striatum III: Dit is de overkoepelende g-factor van intelligentie
Striatium II: Dit zijn de brede cognitieve vaardigheden zoals vloeibare intelligentie, gekristalliseerde intelligentie, geheugen, perceptuele snelheid, enzovoort. Het aantal brede cognitieve vaardigheden kan variëren maar het idee van het CHC-model blijft steeds gelijk.
Striatum I: Dit zijn de smalle, specifieke vaardigheden die te scharen zijn onder een brede vaardigheid. Zo kent Gf (vloeibare intelligentie) de vaardigheden abstract redeneren en verbaal redeneren. Vanwege deze drie striata wordt het CHC-model ook wel het Three Striatum Theory
genoemd.
Verschil
Triarchische theorie
en CHC model
De Triarchische Theorie gaat uit van drie afzonderlijke vormen van intelligentie die mensen in meer of mindere mate bezitten. Hierbij is het vooral de contextuele intelligentie die ervoor zorgt dat iemand zich kan verhouden tot de omgeving. Het CHC-model gaat uit van één algemene vorm van intelligentie die bestaat uit diverse mentale vaardigheden die nodig zijn om als mens optimaal te kunnen functioneren in de eigen omgeving. Het grootste verschil is dus dat de Triarchische Theorie één bepaalde vorm van intelligentie aanwijst waardoor mensen zich in hun dagelijkse omgeving kunnen bewegen terwijl het CHC-model stelt dat daarvoor meerdere vormen van intelligentie nodig zijn