Deel 2 - urineincontinentie Flashcards

1
Q

Noem 5 soorten incontinentie

A
  1. Overactieve blaas met of zonder incontinentie
  2. Stressincontinentie
  3. Gemengde incontinentie
  4. Overloopincontinentie
  5. Continue incontinentie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat kenmerkt OAB?

A

urge incontinentie, ofwel spontane aandrang, waarbij er eigenlijk geen tijd is om het toilet op de zoeken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat kenmerkt stressincontinentie? Waar ligt het probleem?

A

Het probleem hier ligt in het afsluitmechanisme van de blaas. Het is te zwak, waarbij bij drukverhoging (bijv niezen of lachen) er incontinentie optreedt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Noem de twee soorten gemengde incontinentie

A

SUI + OAB wet
SUI + OAB dry

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Waar zit het probleem bij overloopincontinentie?

A

In de blaasontlediging

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Waar zit het probleem bij continue incontinentie?

A

Hier is er een anatomisch probleem, zoals een vesicovaginale fistel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welke klachten komen voor bij OAB?

A
  1. Plotselinge aandrang
  2. Mmoeite met uitstellen en ophouden
  3. Incontinentie bij aandrang
  4. Verhoogde frequentie per 24h
  5. Kleine porties
  6. Nycturie (2x of meer).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Noem 3 mogelijke oorzaken voor OAB

A
  1. Idiopathisch (meestal gerelateerd aan ouderdom)
  2. Neurogeen
  3. Blaasinfectie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat moet voor de behandeling van OAB eerst worden uitgesloten?

A

De aanwezigheid van een infectie, kanker of een steen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is de eerste lijn behandeling voor idiopathische OAB?

A

Lifestyle interventie (minder drinken, afvallen, minder prikkelende dranken) en bekkenbodemfysiotherapie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is de tweede lijn behandeling voor idiopathische OAB?

A

Medicatie (anticholinergica, betamimetica)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is de derde lijn behandeling voor idiopathische OAB?

A

Minimaal invasiefe ingrepen, zoals botox-injecties en neuromodulatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is de vierde lijn behandeling voor idiopathische OAB?

A

Invasieve behandeling, zoals een blaasaugmentatie of een urostoma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welke behandeling die je wel bij idiopathische OAB doet doe je niet bij neurogene OAB? Waarom?

A

Neuromodulatie. Het zenuwstelsel werkt niet goed, en de aandoening is progressief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat kenmerkt stressincontinentie?

A

Urineverlies bij buikdrukverhoging (lachen, hoesten, etc.) en geen urineverlies in de nacht/weinig nycturie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Waarom zorgt bij gemengde incontinentie de behandeling van de OAB voor juist meer urineverlies?

A

Minder aandrang voelen, hierdoor meer uitstellen en dus een grotere blaasinhoud hebben om te verliezen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is de prevalentie van stressincontinentie onder vrouwen in NL?

A

700.000

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Noem 2 niet-neurogene oorzaken van vrouwelijke stressincontinentie

A

Vaginale baring en morbide obesitas

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is de prevalentie van stressincontinentie onder mannen in NL?

A

15.000

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Waar is niet-neurogene stressincontinentie bij mannen vaak aan gerelateerd?

A

Prostaatbiopsies wegens prostaatkanker, soms na TUR prostaat wegens BPH

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is de eerstelijnsbehandeling bij niet-neurogene stressincontinentie?

A

Bekkenbodemfysiotherapie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is de tweedelijnsbehandeling bij niet-neurogene stressincontinentie bij vrouwen?

A
  1. Synthetische midurethrale tape;
  2. Burch colposuspensie, of;
  3. Een bulkinjectie in de urethra
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat is de tweedelijnsbehandeling bij niet-neurogene stressincontinentie bij mannen?

A
  1. Ballontherapie
  2. Synthetische sling
  3. Kunstsluitspier
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat is de derdelijnsbehandeling bij niet-neurogene stressincontinentie?

A

Een fasciesling of een urostoma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat wordt bij vrouwen voor therapie toegepast bij neurogene stressincontinentie?

A

Een fasciesling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat wordt bij mannen voor therapie toegepast bij neurogene stressincontinentie?

A

Ballontherapie of een kunstsluitspier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wat is een reden voor neurogene stressincontinenite?

A

Schade aan het lagere deel van het ruggenmerg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Welke 7 klachten komen voor bij urineretentie?

A
  1. Een zwakke urinestraal,
  2. Recidiverende ongecompliceerde blaasinfecties
  3. Gecompliceerde urineweginfecties (met koorts, bij ouderen terugkomend delier zonder koorts)
  4. Stressincontinentie door overloop
  5. Continu aandrang (slechts een klein deel wordt uitgeplast)
  6. Nierfunctieverslechtering
  7. Een zwelling in de onderbuik
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Noem 3 redenen voor een niet-neurogene urineretentie

A

Idiopathisch post-operatief overrekte blaas en divertikels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Noem een reden voor neurogene urineretentie

A

Conus-Cauda syndroom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q
A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Wat is er aan de hand bij conus-cauda syndroom?

A

Schade aan het laatste deel van het ruggenmerg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Noem 3 anatomische oorzaken voor urineretentie

A

Het kan ook zijn dat de urethra niet goed doorgangkelijk is door bijvoorbeeld een strictuur, vergrote prostaat of een tumor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Wat kun je bij acute urineretentie doen?

A

Via CIC of verblijfskatheter draineren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Wat kun je bij mannen uitvoeren al er een anatomische oorzaak is voor urineretentie?

A

Bij mannen kun je bij BPH TUR uitvoeren en bij een strictuur urothrotomie of urethraplastiek doen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Wat is de behandeling bij een idiopathische oorzaak van urineretentie?

A

Bij een idiopatische oorzaak wil je in acute setting eerst een paar dagen een verblijftskatheter gebruiken en dan overstappen op CIC

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Wat doe je voor behandeling bij een chronische vorm van urineretentie (mannen en vrouwen)?

A

Bij chronische problemen wil je eerst CIC doen en vervolgen bij een vrouw sacrale neuromodulatie en bij een man deobstructie en daarna veentueel neuromodulatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Wat is de behandeling bij een neurogene urineretentie zonder anatomische oorzaak?

A

Alleen CIC, er is nog geen chirurgische behandeling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Wat zijn klachten die vrouwen ervaren als zij last hebben van blaas- en bekkenpijn?

A

Pijnlijke aandrang met een vaak verhoogde mictiefrequentie, maar ook pijn achter het schaambeen of in de urethra en vagina.

Vaak geeft de blaas ledigen tijdelijk minder pijn en plassen mensen in kleine beetjes.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Wat kenmerkt blaas- en bekkenpijn die mannen ervaren?

A

Bij mannen kan er continu perineal pijn aanwezig zijn, die toeneemt tijdens en na een orgasme. Ook kan de pijn uitstralen naar het scrotum, de liezen en de bovenbenen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Wat is een belangrijk verschil in blaas- en bekkenpijn tussen mannen en vrouwen?

A

Bij vrouwen geeft plassen wel tijdelijke pijnverlichting, bij mannen niet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Hoe heette blaaspijnsyndroom vroeger?

A

Interstitiële cystitis

43
Q

wanneer komt blaaspijnsyndroom bij vrouwen voor?

A

Na veel infecties en soms na bestraling

44
Q

Wat is belangrijk om uit te sluiten bij acuut ontstane blaaspijn?

A

Een maligniteit

45
Q

Welke 3 dingen moeten bij blaaspijn voor diagnose worden uitgesloten?

A

Maligniteit, blaasinfectie en endometriose

46
Q

Wat is CPPS en bij wie komt dit voor?

A

Chronic Pelvic Pain Syndrome, dit komt voor bij mannen

47
Q

Welke twee oorzaken zijn bekend voor mannelijke blaas- en bekkenpijn?

A

CPPS en chronische prostatitis zonder aantoonbare bacterie

48
Q

Welke 4 dingen meoten bij blaas- en bekkenpijn voor de behandeling worden uitgesloten?

A

Infectie, kanker, stugge blaas en OAB

49
Q

Wat is het risico bij pijnstilling ter verhelping van blaas- en bekkenpijn?

A

Het ontstaan van gewenning

50
Q

Wat kun je bij blaas- en bekkenpijn aan mannen geven?

A

Tamsulosine in combinatie met bekkenbodemfysiotherapie

51
Q

Wat kun je voor therapie geven bij mensen met blaas- en bekkenpijn met een hoge mictiefrequentie en kleine proties?

A

Sacrale neuromodulatie

52
Q

Wat is het nut van sacrale neuromodulatie bij blaas- en bekkenpijn?

A

De elektrische stimulatie heeft naast een positief effect op de mictiefrequentie en -porties ook een positief effect op de pijn

53
Q

In wat voor gevallen wordt een VUDO uitgevoerd?

A

Wanneer er verdenking is op neurogeen lijden, een divertikel, reflux of een fistel

54
Q

Wanneer wordt een X-retrograad urethrogram (X-RUG) gedaan?

A

Bij verdenking op een urethrastrictuur

55
Q

Welke onderdelen kunnen in een blaasdagboek worden bepaald?

A
  1. Frequentie totaal
  2. Frequentie overdag, frequentie ’s nachts (nycturie)
  3. Functionele (= maximale) inhoud
  4. Totale output per 24 uur
  5. Totaal verlies per 24 uur
  6. Urineproductie overdag
  7. Urineproductie ’s nachts
  8. Wat is ‘normaal’
56
Q

Wat is de spanning van de m. detrusor, de blaashals en de urethrale sphincter tijdens de vullings- en de ledigingsfase?

A

Tijdens de vullingsfase is de m.detrusor ontspannen, de blaashals gesloten en de urethrale sphincter aangespannnen.

Tijdens de mictiefase contraheert de m. detrusor, staat de blaashals open en is de urethrale sphincter ontspannen.

57
Q

Welke parameters kunnen worden beoordeeld tijdens uroflowmetrie?

A
  1. De maximale flow rate (Qmax)
  2. Het uitgeplaste volume
  3. He vorm van de curve
  4. Of er sprake is van hesitatie
  5. Het residu
58
Q

Hoe wordt tijdens invasief urodynamische onderzoek de detrusordruk gemeten?

A

De detrusordruk is uit te rekenen door de buikdruk van de blaasdruk af te trekken.

59
Q

Hoe is stressincontinentie tijdens invasief urodynamisch onderzoek waar te nemen?

A

Urineverlies bij buikdrukverhoging

60
Q

Hoe is DO tijdens invasief urodynamisch onderzoek waar te nemen?

A

Je kunt detrusorcontracties tijdens de vullingsfase waarnemen

61
Q

Hoe is een lage compliantie tijdens invasief urodynamisch onderzoek waar te nemen?

A

Dit is te zien vanuit een abnormaal snelle toename van de detrusordruk bij een toenemend blaasvolume (stugge blaas).

62
Q

Hoe is een obstructie tijdens invasief urodynamisch onderzoek waar te nemen?

A

Een obstructie is waar te nemen door het zien van een abnormaal hoge destrusordruk die nodig is om een bepaalde flow rate te realiseren; ofwel de urethrale weerstand is abnormaal hoog

63
Q

In welke 4 categorieën is urineobstructie door de prostaat in te delen?

A
  1. BPH: benigne prostaathyperplasie
  2. BPE: benign prostatic enlargement
  3. BPO: benign prostatic obstruction
  4. LUTS: lower urinary tract symptoms.
64
Q

Hoe reken je de bladder contractility index uit?

A

BCI = pdet.Qmax + 5 x Qmax

65
Q

Vanaf welke BCI is er sprak van een normale blaascontractiekracht?

A

Een BCI van > 100 is een normale blaascontractiekracht. Een BCI van ≤ 100 is een onderactieve detrusor.

66
Q

Welke 5 onderdelen worden bij invasief urodynamisch onderzoek tijdens de mictiefase beoordeeld?

A
  1. Relaxatie van de bekkenbodem
  2. Urethrale weerstand
  3. Blaascontractiekracht
  4. Buikpersen
  5. Het residu.
67
Q

Wat houdt een lage flow en een hoge druk in bij invasief urodynamisch onderzoek?

A

Een obstructie

68
Q

Wat houdt een lage flow en een lage druk in bij invasief urodynamisch onderzoek?

A

Onderactieve detrusor

69
Q

Wat houdt een sterk wisselende flow en druk in bij invasief urodynamisch onderzoek?

A

Slechte relaxatie

70
Q

Wat houdt een afnemende flow en toenemende druk bij invasief urodynamisch onderzoek?

A

Toenemende urethrale weerstand

71
Q

Wat is het werkingsmechanisme van een male sling?

A

Deze trekt de plasbuis wat omhoog, hierdoor ontstaat een verhoogde weerstand.

72
Q

Wanneer wordt een male sling niet geplaatst?

A

Wanneer er ernstige incontinentie is of eerdere bekkenradiotherapie

73
Q

Noem 5 argumenten tegen de male sling

A
  1. Er is een lage cure rate en deze neemt af
  2. Er is nog geen lange termijn onderzoek naar gedaan
  3. Het is alleen bij geringe incontinentie matig succesvol
  4. Het wordt niet vergoed door de basisverzekering
  5. Er zijn betere alternatieven
74
Q

Hoe werkt een AUS?

A

Er wordt een opblaasbare sphincter geplaatst en een pompje in het scrotum. Door in de pomp te knijpen kan de patiënt de sphincter openen. Dan kan hij plassen en naderhand de sphincter weer sluiten.

75
Q

Wanneer wordt een AUS niet gebruik en wanneer wel?

A

Een AUS wordt niet uitgevoerd bij milde incontinentie en het is niet minimaal invasief.

Wel wordt het uitgevoerd bij ernstige incontinentie en wanneer iemand bekken-radiotherapie heeft gehad.

76
Q

Waar staat ProACT voor?

A

Prostate Adjustable Continence Therapy

77
Q

Hoe werkt een ProACT?

A

Er worden twee ballonetjes geplaatst aan weerszijden van de blaassphincter, deze kunnen apart van elkaar worden opgepompt.

Zo bieden ze de weerstand die de prostaat eerst bood.

Vervolgens kan scopisch en radiologisch de plaatsing worden gecontroleerd.

78
Q

Wat zijn indicaties voor CIC?

A

Blaasretentie/residu + één van de volgende: UWI, blaasstenen, nierinsufficiëntie, LUTS, urine-incontinentie en ongemak voor de patiënt

79
Q

Noem 4 contra-indicaties voor zelf-katheterisatie

A
  1. Een te hoge blaasdruk met kleine inhoud waarbij continue drainage noodzakelijk is (CAVE nierbeschadiging)
  2. Een slechte handfunctie
  3. Slechtziendheid
  4. Afwezigheid van ondersteuning
80
Q

Noem 6 mogelijke complicates van zelfkatheterisatie

A
  1. Bacteriurie (bacteriën in de blaas zonder klachten)
  2. Urineweginfecties (cystitis, epididymo-orchitis, urethritis, prostatitis)
  3. Letsel/schade aan urethra
  4. Fausse route
  5. Urethrastrictuur
  6. Blaasstenen
81
Q

Noem twee zeer zeldzame complicaties van zelfkatheterisatie

A

Een blaasperforatie of een blaastumor

82
Q

Wat is heel belangrijk bij een bacteriurie veroorzaakt door zelfkatheterisatie?

A

Dat er geen antibiotica zijn geïndiceerd

83
Q

Wat zijn de 5 R’s van duurzaamheid?

A

Reuse, Reduce, Renew, Recycle en Redesign

84
Q

Noem 3 redenen voor het gebruik van herbruikbare katheters bij CIC

A

1 is een verminderde milieubelastig,
2 is besparing van de zorgkosten
3 is om opties en gemak voor de patiënten te vergroten (minder angst om zonder katheters te zitten, gemakkelijker reizen en de kans om CIC te starten in lage-inkomstlanden).

85
Q

Wat wordt door de parasympatische sacrale zenuwen (S2-S4) geïnnerveerd?

A

detrusor contractie en interne sfincter relaxatie

86
Q

Welke medicatie heeft invloed op de parasympathische sacrale zenuwen (S2-S4)?

A

Anticholinergica (Oxybutinine, Solifenacine, Darifenacine..)

87
Q

Wat wordt door de thoracolumbale sympathische zenuwen (T11-L2) geïnnerveerd?

A

Detrusor relaxatie en interne sfincter contractie

88
Q

Welke medicatie heeft invloed op de Thoracolumbale sympathetische zenuwen (T11-L2)?

A

Beta-agonisten (Mirabegron)

89
Q

Wat wordt door de nervus pudendus (S2-S4) geïnnerveerd?

A

Externe urethrale sfincter en bekkenbodem, somatische contractie

90
Q

Wat houden de vullingsreflexen in en via welke banen worden deze geïnnerveerd?

A

Detrusor relaxatie en blaashals/interne sphincter contractie.

Spinale innervatie.

91
Q

Wat houden de mictiereflexen in en via welke banen worden deze geïnnerveerd?

A

Detrusor contractie en blaashals en sfincters relaxatie.

Spinaal en supraspinaal geïnnerveerd

92
Q

Welke informatiesoorten hebben invloed op de overgang van en vullings- naar de mictiefase?

A
  • Afferente sensorische informatie blaasvulling
  • Andere situationele informatie (Is er een bedreiging? Is het sociaal acceptabel? = regulatie supraspinaal)
93
Q

Wat gebeurt er als gevolg van een suprapontien letsel met de blaasfunctie? Welke diagnose houd je hier aan over?

A

Overactieve detrusor, geen afwijkingen sfincter → OAB

94
Q

Wat gebeurt er als gevolg van een spinaal letsel met de blaasfunctie? Welke diagnose houd je hier aan over?

A

Overactieve detrusor, overactieve sfincter → OAB of DSD (detrusor sphincter dyssynergie); residu!

95
Q

Wat gebeurt er als gevolg van een sacraal letsel met de blaasfunctie? Welke diagnose houd je hier aan over?

A

Onderactieve detrusor, normale of onderactieve sfincter → hypocontractiele blaas; chronisch residu of incontinentie

96
Q

Bij welke 3 ziektebeelden wordt sacrale neuromodulatie gebruikt?

A

Bij OAB, non-obstructieve retentie en faecale incontinentie

97
Q

Hoe werkt sacrale neuromodulatie

A

En vindt een implantatie van een electrische lead op S2-S4 of langs de nervus pudendus plaats. Een pulsgenerator wordt geimplanteerd in de bil, deze vuurt continue pulsaties van 14 Hz.

98
Q

Hoe bereken je de Bladder Outlet Obstruction Index?

A

BOOI = pdet.Qmax – 2 x Qmax

99
Q

Wat zijn de grenzen van de Bladder Outlet Obstruction Index?

A

> = 40 : obstructed
< 40, > 20 : equivocal
<= 20 : unobstructed

100
Q

Noem 5 subdisciplines van de urologie

A
  1. Functionele urologie
  2. Oncologie
  3. Andrologie
  4. Kinderurologie
  5. Steenpathologie
101
Q

Welke 3 klachten vallen onder functionele urologie?

A
  1. OAB en incontinenite
  2. Urineretentie
  3. Blaas- en bekkenpijn
102
Q

Noem de 3 overkoepelende oorzaken van urineretentie

A
  1. Blaasspier en blaasspiersensatie werken niet goed
  2. Urethra is niet goed doorgangkelijk
  3. Sluitspier gaat niet open
103
Q

Wat is de definitie van lage compliantie?

A

abnormaal snelle toename van de detrusor-
druk bij toenemend blaasvolume (stugge blaas)