deel 11 boek Flashcards

1
Q

wat is het doel van het start-stop systeem en wat is het

A
  1. besparen brandstof
  2. verminderen CO2 uitstoot
    bij 1 min wachten motor uitschakelen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat moet je doen bij een ernstige bloeding

A

stelpen, maakt niet uit met wat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat moet je doen bij brandwonden

A

koelen, maakt niet uit met wat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

welke aanwijzing gaat boven welke

A

aanwijzing boven verkeersteken. verkeersteken boven verkeersregel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

hoe kan een stopteken worden gegeven

A

hand op, stopbord, of rood licht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat betekend een wit knipperend licht bij een onbewaakt spoorwegovergang

A

er is geen trein in opkomst. je mag doorrijden en kijken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat is 500 zonder pijlen en 500 met pijlen

A

500 zonder is het begint over 500 m 500 met pijlen is het begint nu en is 500 m lang.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

gebeurd inhalen links of rechts?

A

links

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat zijn de uitzonderingen voor rechts inhalen

A
  1. fietsers mogen bestuurders rechts inhalen
  2. een voertuig dat links afslaat, richting aangeeft en links voorsoorteerd mag je rechts inhalen
  3. voertuigen die links van de blokmarkering rijden mag je rechts inhalen
  4. in een file mag je rechts afslaan
  5. vlak voor een rotonde mag je links en rechts afslaan
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wanneer is het verboden te keren

A
  1. bij een bord verboden keren
  2. doorgetrokken streep
  3. in een eenrichtingsweg
  4. autoweg of autosnelweg
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wanneer is het verboden achteruit te rijden

A
  1. eenrichtingsweg
  2. autoweg of autosnelweg
  3. bij hinder of gevaar
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

bij een bord die tegenkomen regelt door middel van peilen, mag een voetganger altijd doorlopen

A

.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

waar is het standaard verboden stil te staan

A
  1. op een kruispunt / overweg
  2. voetpad
  3. binnen een straal van 5 meter oversteekplaats
  4. tunnel
  5. naast een gele doorgetrokken streep
  6. in een straal van 12 meter van een bord bushalte of de blokmarkeringen daarvan
  7. op en naast een busstrook op de rijbaan
  8. op en naast een fietsstrook op de rijbaan
  9. op een autoweg of een autosnelweg
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

waar is het standaard verboden te parkeren (mag wel stilstaat)

A
  1. voor een uitrit
  2. naast een gele onderbroken streep
  3. niet dubbel naast een ander voertuig parkeren
  4. niet op een parkeerplaats buiten de vakken parkeren
  5. niet parkeren in vakken die voor andere voertuigen zijn bedoeld
  6. op de rijbaan buiten de bebouwde kom niet parkeren.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

de bushalte is de enige plek waar je wel mag in en uitstappen maar niet laden of lossen

A

.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

op wegen buiten de bebouwde kom mag je keren en achteruitrijden als het niet hindert m.u.v autowegen en autosnelwegen. daar nooit keren of achteruit rijden

A

.

17
Q

wat is officieel slecht zicht

A

minder dan 200 meter. dit is minder dan 4 reflectorpaaltjes of 4 lantaarnpalen ver kijken.

18
Q

om de hoeveel meter staat er een lantaarnpaal of reflectorpaal

A

50

19
Q

hoe ver staan hectometerpaaltjes uit elkaar

A

100 meter

20
Q

wat valt beter op, dagrijlicht of dimlicht?

A

dagrijlicht

21
Q

welk icoon is dit

  • -I \ / I–
  • -I I I I–
  • -I / \ I–
A

stadslicht

22
Q

welk symbool is dit
/ I–
/ / I I
/ / / I–

A

dimlicht

23
Q

welk symbool is dit

  • –I–
  • –I I
  • –I–
A

groot licht

24
Q
I   I--
---I--I   -
   I   I     I
---I--I   -
   I   I--
A

mistlicht voor

25
Q
welk symbool is dit
I--      I  
I   -  --I--
I     I   I
I   -  --I--
I--      I
A

mistlicht achter