Deel 1 Hoofdstuk 2 Flashcards
1
Q
In welke thema’s kunnen we de farmacokinetiek onderverdelen?
A
- Hoe werkt geneesmiddel in?
- Welke effecten brengt het teweeg?
- therapeutisch effect
- bijwerkingen
2
Q
Wat zijn de verschillende therapeutische effecten die medicatie kan hebben?
A
- symptoombestrijding
- causale effecten
- aanvullende effecten
(bv ijzerpreparaat) - profylactische effecten (vaccinatie)
- diagnostische effecten
- placebo-effect
3
Q
Wat is een bijwerking?
A
werking van geneesmiddel anders dan hoe werd bedoeld
4
Q
Welke twee soorten bijwerkingen bestaan er?
A
- voorspelbare bijwerkingen
- onvoorspelbare bijwerkingen
5
Q
Wat zijn de mogelijke oorzaken van bijwerkingen van een geneesmiddel?
A
- individueel bepaalde oorzaken
- oorzaken gelegen bij middel
- oorzaken in omstandigheden
- oorzaken door interacties met andere geneesmiddelen
6
Q
Welke persoonsgebonden factoren kunnen er zijn?
A
- geslacht,
- leeftijd,
- ras,
- gewicht,
- lichaamsbouw,
- gezondheid,
- genetische factoren
- …
7
Q
Wat zijn de mogelijke oorzaken van het geneesmiddel zelf die bijwerkingen kunnen veroorzaken?
A
- middel heeft een sterke werking dan was bedoeld
- geneesmiddel greep niet aan op het juiste aangrijpingspunt
8
Q
Wat zijn de mogelijke oorzaken van de omstandigheden die bijwerkingen kunnen veroorzaken?
A
- acute toxiciteit: plots toedienen van te grote dosis
- subacute toxiciteit: periode van toedienen te lang
- chronische toxiciteit: toedienen van stof is herhaaldelijk
9
Q
Welke interacties tussen geneesmiddelen zijn mogelijk?
A
- additief effect
- tegengesteld effect
- ## effect op enzymactiviteit