De Peuter- en kleutertijd Flashcards
Eriksons theorie van psychosociale ontwikkeling
omgang met interacties met anderen, gedrag van anderen en tegen zichzelf
stadium van vertrouwen vs wantrouwen
de periode waarin kinderen een gevoel van vertrouwen of wantrouwen ontwikkelen, afhankelijk van hoe goed hun verzorgers op hun behoeften reageren
preoperationeel stadium (piaget)
2 tm 7 jaar. Het stadium van symboolgebruik, het vermogen om te redeneren ontstaat en het gebruik van begrippen neemt toe
symboolgebruik
het vermogen om een mentaal symbool, een woord of een object te gebruiken om iets wat niet fysiek aanwezig is weer te geven of te vervangen
centratie
het onvermogen van jonge kinderen om zich op meer dan een aspect van een stimulus te concentreren (2 rijen knopen)
conservatie
het inzicht dat de hoeveelheid niet gerelateerd is aan de opstelling en de uiterlijke verschijningsvorm van objecten (twee verschillende glazen water met dezelfde hoeveelheid)
transformatie
het proces waarbij de ene toestand veranderd in de andere (denk aan potlood dat valt)
egocentrisme
het onvermogen om zich te verplaatsen in anderen
intuïtief denken
vorm van denken waarbij peuters en kleuters gretig kennis over de wereld verwerven en primitief redeneren (denk aan vliegtuig vliegt door bewegen van vleugels maar dat nog nooit in het echt gezien hebben)
informatieverwerkingstheorie peuters en kleuters
naarmate kinderen ouder worden en meer ervaring opdoen, gaan ze informatie efficiënter en beter verwerken en zijn ze in staat om beter complexere problemen op te lossen
autobiografisch geheugen
de herinneringen aan specifieke gebeurtenissen uit ons eigen leven
script
algemene weergave in het geheugen en de volgorde waarin ze optreden
egocentrisch taalgebruik
gesproken taal dat niet bedoeld is voor anderen
pragmatiek
kinderen leren een goed gesprek te voeren door andere uit te laten praten en dankjewel te zeggen als ze iets krijgen
sociaal taalgebruik
taalgebruik dat gericht is tegen een ander en bedoeld is om door die andere te worden begrepen