De Babytijd Flashcards
cefalocaudale principe
het principe dat groei een patroon vormt dat begint met het hoofd en de bovenste lichaamsdelen en zich vervolgens uitstrekt naar de rest van het lichaam
proximodistaal principe
het principe dat de ontwikkeling zich vanuit het centrum van ons lichaam naar buiten toe voltrekt
principe van hiërarchische integratie
het principe dat eenvoudige vaardigheden zich doorgaans afzonderlijk en onafhankelijk van elkaar ontwikkelen, en later geïntegreerd worden in complexere vaardigheden
principe van de onafhankelijkheid van systemen
het principe dat verschillende lichaamssystemen een verschillend groeitempo kennen
grove motoriek
denk aan staan, lopen, kruipen etc.
fijne motoriek
denk aan dingen vastgrijpen en benen en armen op elkaar laten afstemmen
schema’s
georganiseerde mentale structuur en patronen (denk aan vogels)
adaptatie
de eigenschap van iemand om zich aan te passen aan zijn omgeving
assimilatie
ordening van nieuwe elementen binnen een bestaand denkkader. (Gaat er dus niet perse iets mee doen hond en kat )
accommodatie
Het proces waarmee mensen bestaande manieren van denken of doen veranderen als reactie op ontmoetingen met nieuwe stimuli of gebeurtenissen (baby wilt verder onderzoeken wat hij met een rammelaar kan en gaat op verder onderzoek uit)
sensomotorisch stadium (piaget)
Deze fase gaat vooraf aan de spraakontwikkeling, en duurt vanaf de geboorte tot ongeveer het tweede levensjaar. Deze periode wordt gekenmerkt door het vermogen van het kind om reflexen onder controle te brengen. In deze periode leert het kind om motorisch te reageren op wat het waarneemt. (ontwikkeling van zintuigen)
objectepermanentie
het besef dat mensen en objecten niet ophouden te bestaan, ook al zijn ze niet meer in het zicht
mentale representatie
een innerlijke voorstelling van een gebeurtenis of object
indirecte imitatie
het imiteren van mensen en scènes die niet meer aanwezig zijn
infantiele amnesie
de afwezigheid van herinneringen aan ervaringen van vóór het derde levensjaar
explicite geheugen
bewuste herinneringen die doelbewust kunnen worden opgehaald
impliciete geheugen
bestaat uit herinneringen die we ons niet bewust zijn. denk aan fietsen of hardlopen
prelinguïstische communicatie
communicatie door middel van geluiden, gezichtsuitdrukkingen en gebaren
brabbelen
het maken van op spraak lijkende maar betekenisloze geluiden
holofrase
uiting van een woord die voor de hele zin staat
telegramstijl
manier van praten waarbij woorden worden weggelaten die niet cruciaal zijn voor de boodschap
onderextensie
woorden beperkt gebruiken (denk aan sara’s kat alleen kat noemen, de rest van de katten zijn geen katten)
overextensie
woorden te algemeen gebruiken (alle oude mannen opa noemen)
babytaal
een manier van praten tegen baby’s die bestaat uit korte, eenvoudige zinnetjes, een hoge toonsoort en zangerige intonatie