Day 3 Flashcards
wandered around
rondzwerven
crawl through
ergens doorkruipen
hurry up
schiet op
i’m in a rush
ik heb haast
forwards movement
beweging naar voor
bungee jump
bungeejumpen
fetch
halen; afhalen
slip
uitglijden, misstappen
drag
slepen, voorttrekken
could you help me SHIFT the cupboard
kun je me helpen met het verplaatsen van de kast
force our way through the crowds
ons tussen de menigte forceren
seize
pakken, grijpen
right-handed, left-handed
rechtshandig, linkshandig
fold
vouwen
twist
draaien, ronddraaien
tremble
trillen, beven
wrap
inpakken, wikkelen
strip
(zich) uitkleden
kneel, knelt, knelt
knielen, bukken
exhausted
uitgeput
wide awake
klaarwakker
yawn
gapen, geeuwen
out of breath
buiten adem
kick
schoppen, trappen
clap
klappen, applaudisseren
bump
(zich) stoten
a knock at the door
een klop op de deur
slam the door
de deur dichtslaan
punch
slaan; gaten in maken
scratch
(zich) krabben, krassen maken
point
aanwijzen
nod
knikken
wave
zwaaien
signal
een seintje geven
shrug
schouderophalen
a cry for help
een schreeuw om hulp
shout
schreeuw
yell
gillem; schreeuwen
whistle
fluiten
chew
kauwen
appearance
voorkomen; uiterlijk
broad schoulders
breedgeschouderd
pale
bleek
suntan
kleur, zonnebrand
greasy hair
vet haar