DANSER regelmatige Werkwoord Flashcards
1
Q
danser
A
dansen
2
Q
je danse
A
ik dans
3
Q
tu danses
A
jij danst
4
Q
il danse
A
hij danst
5
Q
elle danse
A
zij danst
6
Q
on danse
A
wij dansen, men danst
7
Q
nous dansons
A
wij dansen
8
Q
vous dansez
A
jullie dansen, u danst
9
Q
ils dansent
A
zij dansen (m)
10
Q
elles dansent
A
zij danse (v)