CSI Q4 Flashcards

1
Q

Random error leidt tot (1), en afwezigheid hiervan leidt tot meer (2).

Systemetic error leidt tot (3), afwezigheid hiervan leidt tot meer (4)

A

1= onbetrouwbaarheid (reliability)
2= precisie
3= bias
4= validiteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke drie soorten bias zijn er ?

A
  • Information bias
  • Confounding
  • Selectionbias (ongelijke selectie van populatie)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Er zijn drie soorten selection bias:
- Attrition bias
- Healthy worker bias
- Non-respondant bias

Wat zijn allen?

A

1 = er is een verschil in uitvallers van een experimentele en niet-experimentele groep

2 = de geselecteerde groep is een relatief gezonde groep ten opzichte van de gehele populatie

3 = degenen die meedoen aan een onderzoek / vragenlijst zijn inherent anders dan mensen die niet meedoen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Bij welk type misclassificatie is er sprake van informatie bias?

A

Differentiele misclassificatie

  • onder OF overschatting van het effect, sprake van systemic error
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is misclassificatie en welke twee soorten zijn er?

A

Onderzoeksdeelnemers worden in de verkeerde groep toegevoegd (controle/exp).

  • random (onderschatting)
  • differential (onder of overschatting effect)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoe noem je de bias wanneer er een derde variable is die invloed heeft op de determinant ALS de ziekte?

A

confounder

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zijn vier manieren om confounding effecten te minimaliseren?

A
  • randomisatie:
  • restrictie: onderzoek beperken tot maar één categorie van de confounder (alleen niet rokers bijvoorbeeld)
  • matching: de te vergelijken groep krijgt een gelijke gedeelte van confounders
  • corrigeren:
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke correctie gerbuik je bij respectievelijk één of meerdere confounders?

A

1= Mantel-Hanszel methode
meerdere = Multiple regressie analyse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is het verschil tussen klinische relevantie en statistische significantie?

A

Statistische significantie wil voornamelijk zeggen dat toeval geen waarschijnlijke verklaring is.

Klinische relevantie wil zeggen dat het ook in de praktijk toepasbaar is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is het verschil tussen interne en externe validiteit?

A

Interne validiteit is toepasbaar op de onderzochte mensen, externe validiteit is generaliseerbaar naar de volledige populatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Antibiotica werkt heel goed wanneer er bij een oorontsteking sprake is van een bacterie als aanstichter, bij een virale infectie heeft het echter weinig nut.

Van welk statistisch gegeven is hier sprake?

A

effect modificatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Je spreekt van observationele en experimentele designs.

Waarin kunnen we observationele designs opdelen?

A

Descriptief

  • Case report
  • Case series

Analytisch

  • Cohort onderzoek
  • Case control study
  • Cross-sectioneel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Je spreekt van observationele en experimentele designs.

Welke experimentele designs zijn er?

A
  • RCT
  • Non- RCT
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

RCT
Case report
Cross sectioneel onderzoek
Cohort onderzoek
Case control study

Deel de volgende designs op van weinig bias naar veel bias.

A

RCT
Cohort onderzoek
Case control
Cross sectioneel
Case report

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

RCT’s zijn het beste design. Wat is echter een goede reden om voor een observationeel onderzoek te kiezen?

A
  • randomisatie kan niet of is onethisch
  • een lang follow-up is noodzakelijk. RCT’s zijn hier meestal te kort voor.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Een uitval als gevolg van selectie bias (drop-out) met welk percentage is nog acceptabel?

A

tot 20%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Als er sprake is van het analyseren van de dropout, en er van uitgaande dat alle dropouts ziek waren is er sprake van een (1).

De onzekheidsmarge wordt berekend. Als deze (wel/weinig) verandert is dat een goed teken.

A

1= best case - worst case analyse
2= weinig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Als dataverzameling voor blootgestelde en niet blootgestelde deelnemers anders verloopt, van welke bias is sprake?

A

Informatiebias

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

dubbel-blind onderzoek is een voorbeeld om (1) bias te voorkomen.

A

1= informatie

*placebo wordt ook gebruikt om informatie bias te voorkomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

dubbel-blind onderzoek is een voorbeeld om (1) bias te voorkomen.

A

1= informatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

In welk soort onderzoek mag relatief risico (RR) nooit gebruikt worden?

A

Case Control onderzoek,

  • de onderzoeker bepaalt zelf de verhouding tussen cases en non-cases. Dit beinvloedt het RR.
  • blijkbaar betekent een RR van 1 dat het een referentiegroep is.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Een andere naam voor de research hypothesis is (1), deze wordt aangenomen als de (2) wordt weerlegd.

A

1= Alternatieve
2= Null hypothese

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Stel je hebt de hypothese dat de hoeveelheid mensen met longkanker die roken niet gelijk staat aan mensen met longkanker die niet roken.

De alternatieve hypothese noteer je met (1). De nul hypothese noteer je met (2).

A

H0: p1 = p2
Ha/ H1: p1 =/ p2

  • een < of > kan ook gebruikt worden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

De critical value wordt bepaald door:

A
  • significantie niveau (alfa)
  • degrees of freedom
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Een test waarbij je niet weet welke kant op het effect gaat, en P1 groter óf kleiner kan zijn dan P2, noem je een:

A

two-tailed test

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Bij het verwerpen van de hypothese kunnen twee fouten ontstaan:
- Type 1
- Type 2

Wat zijn beiden?

A

Type 1: Nulhypothese wordt verworpen terwijl deze waar is.

Type 2: Nulhypothese wordt niet verworpen terwijl deze niet waar is.

  • vooral type 1 wordt als erg beschouwd.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

De kans om een type I fout te maken staat gelijk aan (1). De kans om een type II fout te maken wordt gekenmerkt door (2).

A

1= Het significantieniveau (alfa)
2= Beta

  • je wil de beta zo klein mogelijk hebben in een studie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

De kans op een terecht positief resultaat heet ook wel de (1). De formule hiervoor is (2). Als een studie hier een te laag niveau van heeft kan dat betekenen dat (3)

A

1= power
2= 1- beta (1- type II fout)
3= een bestaand effect niet gevonden wordt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Grotere of kleinere power?

Eenzijdige toets
Klein significantie niveau
Groot effect
Grote steekproef

A

Eenzijdige toets: grote power
Kleine significantie: kleine power
Groot effect: grote power
Grote steekproef: grote power

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Er zijn verschillende toetsen.

Welke toetsen heb je die numeriek/continu zijn met respectievelijk 1 groep en twee groepen?

A

1 groep: One sample t-toets
2 groepen: Gepaarde t-toers
2 groepen: Two-sample ongepaarde t-toets

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Er zijn verschillende toetsen.

Welke toetsen heb je die catergorisch/discreet zijn met respectievelijk 1 groep en twee groepen?

A

1 groep: Z-test voor proporties
2 groepen: McNemar toets (gepaard)
2 groepen: Chi-kwadraat toets (ongepaard)

32
Q

Wat wordt er met categorische (discrete) data vaak berekend?

Wat betekent een gepaarde groep in feite?

A

1= twee alternatieven, berekenen van percentages
2= dat er een before and after is

33
Q

Bij een one-sample t-toets:

  • de standaardafwijking van de populatie is vaak niet bekend, de SE wordt nu berekend met (1)
  • de formule voor de t-statistic is (2)
  • de Df wordt berekend met (3)
A

1: SE= s/ wortel N
2: t = (x- mu0)/SE
3: df = N-1

34
Q

Bij een one-sample t-toets

Als de t-statistic bekend is, moet achterhaald worden of deze binnen de (1) valt. Zo niet, dus groter of kleiner, dan is er sprake van een (2) resultaat.

A

1= critical value (kritieke waarde)
2= statistisch

35
Q

Bij een gepaarde t-toets:

Hier wordt gewerkt met een (1) score, omdat het om een before en after gaat.

De hypothese opschrijven ziet er als volgt uit (2).

A

1= verschil

H0: mu d = 0
H1: mu d = niet 0

  • d staat voor difference?
36
Q

Bij een gepaarde t-toets toets je of de steekproefgemiddelden van voor/na verschillen.

Ook hierbij wordt een SE geschat, net als bij een enkele t-toets. De formule is (1).

De t-statistiek reken je uit met (2).

De df reken je uit met (3)

A

1= SE = sd/ wortel N
2= t= x/SE
3= df= N-1

  • zelfde als bij enkele t-toets zo te zien, behalve dat het nu om verschil scores gaat.
  • je kijkt ook weer naar of hij buiten de critical values valt
37
Q

Bij een ongepaarde tweegroeps t-toets:

De gegevens die moeten worden bepaald zijn (1)
De hypotheses zien er als volgt uit (2)

A

1=
N1, X1, S1 (groep 1) & N2, X2, S2 (groep 2)

2=
H0: mu 1= mu 2 & H1: mu1 = niet mu2

38
Q

Bij een ongepaarde tweegroeps t-toets toets je of steekproefgemiddelden van twee groepen van elkaar verschillen.

De formule die je moet gebruiken is (1). De t-verdelings formule die je hiervoor moet hebben is (2). De vrijheidsgraden berekenen doe je met (3).

A

1= s pooled x (wortel van 1/N1 + 1/N2).
2= t = (x1-x2)/SE
3= Df = n1 + n2 - 2

  • s pooled kun je krijgen uit het formule blad.
  • je kijkt aan het eind weer naar de critical values
39
Q

Bij een Z-test voor proporties:

Deze gebruik je bij (1) variabelen, de deelnemers worden hierbij niet gemeten maar (2). De hypotheses die bij deze toets horen zijn (3).
Het gaat hier om proporties, en p0 is gelijk aan (4)

A

1= categoriale
2= ondervraagd
3=
H0: p = p0
Ha: p = niet p0

4= 0.5

40
Q

Bij een Z-test voor proporties:

Hier wordt een punt schatting genomen, met formule (1). De formule voor de SE hierbij is (2). De Z-statistiek wordt berekend met (3)

A

1= p=x/n
2= wortel van p0(1-p0)/N
3= Z= p-p0/SE

41
Q

De critical values van een Z-test met een significantie van 0.5 zijn altijd (1)

A

1= -1.96 en 1.96

42
Q

Wanneer het aantal disconcordante paren 25 of meer bedraagt bij een categoriale variabele gebruik je de (1) toets, en anders de (2) toets.

A

1= Chi kwadraat
2= McNemar toets

43
Q

Bij een McNemar toets:

Dit is een toets voor categoriale variabelen die (1) zijn. De hypotheses zien er als volgt uit (2).
De Z -statistiek hiervoor is (3)

A

1= gepaard
2=
H0: P voor = P na
H1: Pvoor = niet P na

3= Z = p-p0/SE

  • de critical values zijn hetzelfde als voor de Z toets bij een enkele test
44
Q

Bij een chi-kwadraat toets:

Deze wordt gebruikt bij categoriale variabelen bij (1) groepen. Er wordt hierbij gebruikt van “o” en “e” waardes. Dit zijn respectievelijk (2). De “i” staat voor (3)

A

1= ongepaarde
2= o geobserveerd en e is verwacht
3= celnummer

45
Q

Welke twee voorwaarden zijn er voor de chi-kwadraat toets?

A
  • De data moeten onafhankelijk zijn
  • de verwachte frequenties moeten op zijn minst zitten op 5.
46
Q

Wat is de relatie tussen Df en gemiddelde bij een chi-kwadraat toets?

A

Deze zijn gelijk aan elkaar

47
Q

Hoe bereken je het aantal vrijheidsgraden bij een chi kwadraat toets?

A

Df = (r-1) x (c-1)

*r = rijen en c= colommen

48
Q

Wat is de formule voor een simpele regressie?

A

y = B0 + B1x + eta

B0= de intercept
B1= hellingshoek
eta= error term

49
Q

Het kwadraat van correlatie kan geinterpreteerd worden als (1)

A

1= proportie verklaarde variantie

50
Q

Fraude in mensgebonden onderzoek kan in drie fases plaats vinden. Wat zijn de drie fases?

A

1= verzamelen van data
2= data manipuleren
3= resultaten beinvloeden

51
Q

Een index die aangeeft welke relevantie iemands werk heeft in de wetenschappelijke wereld heet de:

A

H-index

52
Q

Een professionele schirjver heeft in opdracht van een groot bedrijf een artikel geschreven, dit is een voorbeeld van:

A

Ghostwriting

53
Q

In 2018 is de nieuwe wetenschapscode opgesteld met 5 principes, welke zijn dat?

A
  1. Eerlijkheid
  2. Zorgvuldigheid
  3. Transparantie
  4. Onafhankelijkheid
  5. Verantwoordelijkheid

onthoud ZO VET

54
Q

Wetenschappelijke integriteit is te beschouwen als (1). De meest nagestreefde hiervan heten (2)

A

1= een deugd
2= kardinale deugden

*een houding om steeds beter te worden in je rol, waarbij je “goede doelen” kunt halen.

55
Q

Welke vier kardinale deugden zijn er?

A

1= verstand (de allerbelangrijkste)
2= moed
3= maat (niet teveel of weinig)
4= rechtvaardigheid

56
Q

Mentons CUDOS normen beschrijven hoe je in de wetenschap moet gedragen. Waar staan deze voor?

A

C= Communisme (kennis is van ons allemaal)
U= Universalisme (kennis geldt voor ons allemaal)
D= Desinterestedness
O= organized skepticism

57
Q

Scientific misconduct wordt samengevat met de afkorting FFP. Waar staat deze voor?

A

Fabrication
Falsification
Plagiarism

58
Q

Ga van het minst integer naar het meest nog integer

QRP
FFP
Sloppy science

A

FFP
QRP (questionable research practice)
Sloppy science

59
Q

Welke periodes van ziekte heb je?

A
  • Latente periode
  • infectieuze periode
  • non-infectieueze periode
  • incubatieperiode
  • ziekte periode
  • asymptotische periode
60
Q

het basale reproductie getal is afhankelijk van (1), (2), (3)

A

1= Duur van infectieuze periode gastheer (D)
2= Het aantal contacten per tijdseenheid
3= De kans op transmissie (p)

61
Q

Wat is de formule van het basaal reproductiegetal?

A

R0 = d x p x p

62
Q

Wat is het verschil tussen basale reporoductie getal en effectief reproductiegetal?

A

Bij basaal is de populatie naief, bij effectief is het zo dat er ook mensen immuun zijn.

63
Q

Wanneer wordt een populatie als immuun beschouwd?

A

Als het reproductiegetal kleiner is dan 1.

64
Q

Het aangeven van ziekte bij meldingsplicht bestaat uit een aantal kenmerken zoals symptomen, tijd/plaats/persoon, lab uitslagen en epidemiologische kenmerken.

Hoe heet dit beschrijven van de case?

A

casusdefinitie.

65
Q

Hoe heet het als bij een casusdefinitie er wel klinische verschijnselen maar geen labuitslagen nog?

A

Clinically compatible

66
Q

Bij een brede definite van een positief geval neemt de (1) toe, terwijl bij een smalle definitie de (2) toe neemt.

A

1= sensitiviteit
2= specifiteit

*in onderzoek wordt een hogere specifiteit beter gezien als een hoop false positives die je bij een hoge sensitiviteit zou krijgen

67
Q

Wat is passend bij een continous source outbreak?

A

Een voortdurende uitbraak door een gemeenschappelijke bron. Een initiele flinke toename van gevallen, waarna een plateau fase

68
Q

Wat is een puntbron bij uitbraak van ziekte?

A

Mensen worden blootgesteld aan één bron , zoals voedsel of water. De cases stijgen heel snel en gaan dan langzaam omlaag.

69
Q

Wat is een gepropageerde uitbraak?

A

Direct mens op mens contact of via een vector. Je ziet steeds pieken met periodes van minder infectie die ongeveer een incubatieperiode lang zijn.

70
Q

Wat is een intermitterende bron?

A

Sprake van een determinant die de ziekte verspreid, zoals een insect. Je ziet pieken en plekken zonder infectie, zoder echt een structuur.

71
Q

Welke twee studies worden voornamelijk bij uitbraken gebruikt?

A
  • Case control studies (deze vaak makkelijker, OR)
  • Cohort studies (RR of Attack Rate)
72
Q

Wat is de formule voor de Attack Rate?

A

aantal nieuwe gevallen binnen de ziektepopulatie/ aantal risicopersonen binnen de populatie

73
Q

Wat is sentinel data bij dataverzameling van ziektes?

A

Data dat komt van een vastgesteld aantal zorgproviders, zoals huisartsen

74
Q

Hoe lager het reproductiegetal, des te makkelijker is de ziekte te elimineren. Waardoor komt dit?

A

Er is een lagere vaccinatiegraad nodig om kudde immuniteit te bereiken.

75
Q

Wat is het verschil tussen universele data en sentinel data?

A

Universele data is alle data in 1 regio (bijv) meldingsplicht infectie ziekte

Sentinel is geselecteerde groep die data aanlevert, bijv een bepaald aantal HA’s in nederland