CSI Q1 Flashcards

1
Q

Wat is het verschil tussen rationalisme en empirisme?

A

Bij rationalisme gaat het om rede en logica, bij empirisme gaat het om waarnemingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Niet-systemische waarnemingen zijn het gevolg van …

A

Exploratie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is het verschil tussen systemische en niet-systemische waarnemingen?

A

Systemische waarnemingen zijn bedoeld om een hypothese te toetsen, niet-systemische waarnemingen zijn waarnemingen buiten wetenschappelijk onderzoek waar theorieën uit ontstaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is het verschil tussen inductie en deductie?

A

Een inductie is het proces van een concrete specifieke waarneming naar een meer algemene regel toe.
Bijv. als je 10 eenden ziet en ze zijn allemaal bruin is de inductie dat blijkbaar alle eenden bruin zijn.

Deductie is het proces van een algemeenheid naar een specifiek idee. Als je bijvoorbeeld weet dat alle eenden bruin zijn, en je ziet iets dat erop lijkt en het is wit, deduceer dat het geen eend kan zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat komt er in de er in de empirische cyclus eerder: de- of inductie?

A

Inductie, daarna deductie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoe ziet de uitgebreide empirische cyclus eruit?

A
  • Genereren ideeën
  • Opzetten onderzoek
  • Uitvoering onderzoek
  • Analyseren
  • Concluderen
  • Presenteren
  • Verdiepen/ verbreden impact
  • Theorie ontwikkelen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is het verschil tussen kwalitatief en kwantitatief onderzoek?

A

Bij kwalitatief kijk je naar achterliggende motieven, bij kwantitatief kijk je naar cijfers. Kwalitatief is niet numeriek, kwantitatief wel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is het verschil tussen contradictie en falsificatie?

A

Contradictie contracteert eerdere resultaten, waarbij falsificatie inter-onderzoek de hypothese weerlegt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is etiognostiek? En wat is prognostiek?

A

Bij etiognostiek wordt gekeken naar risicofactoren bij bepaalde ziektes. Bij prognostiek wordt gekeken naar vooruitzichten van patiënten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is het verschil tussen incidentie en prevalentie?

A

Incidentie is het aantal nieuwe gevallen per tijdseenheid (denk aan incidents)
Prevalentie is het aantal gevallen momenteel van een bepaalde ziekte.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is het verschil tussen sensitiviteit en specificiteit?

A

Sensitiviteit is het aantal terecht positieve uitslagen onder zieke mensen (true positives).

Specificiteit is het aantal correct negative uitslagen onder niet-zieke mensen (true negatives)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is het verschil tussen discrete en continue waarden?

A

Discrete waarden zijn vastgelegd, dus een vol getal zoals 7 of 8. Continue waarden kunnen een aantal decimalen achter de comma hebben.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is het verschil tussen nominale en ordinale data?

A

Nominale data betekent data waar geen volgorde in aangebracht kan worden –bijv bloedgroepen. Ordinale data kan dat wel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Waar hoort dichotome data bij en wat is dat?

A

Dit hoort bij nominale data, en dat is een keuze uit twee categorieën.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is de DDO methode voor het lezen van een artikel?

A

D: Determinant –> Interventie
D: Domein –> Patient/populatie/probleem
O: Outcome –> Uitkomst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hoe verschilt de PICO methode van DDO?

A

PICO heeft ook een “comparison”

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Waar zijn voorbeelden van observationele onderzoeken?

A

Dwarsdoorsnede onderzoek, cohort onderzoek en patiënt controle onderzoek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat onderzoekt een dwarsdoorsnede onderzoek?

A

De prevalentie en helpt bij diagnostiek. Alle deelnemers worden gelijktijdig bestudeerd en er wordt gekeken naar de blootstelling of aanwezigheid van ziekte.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

De null hypothese wordt verworpen als..

A

Er wel een significant verschil wordt gevonden.

20
Q

Hoe werkt het MESH database?

A

Deze gebruikt trefwoorden waarvan de definitie en spelling zijn vastgelegd. De titel is bijna altijd in het engels, als het een artikel is in een andere taal staat het in het Engels tussen […]

21
Q

Wat gebeurt er als je via PubMed zoekt met een woord tussen “…”

A

Dan komen alleen wetenschappelijk artikelen naar voren die dat exacte woord gebruiken.

22
Q

Wat moet je intypen om alleen in de titel en abstract te zoeken?

A

[tiab]

23
Q

Wat zijn Booleaanse operatoren?

A

AND en OR

24
Q

Wat betekenen AND en OR bij pubmed?

A

Als je AND gebruikt komen alleen artikelen die beide woorden gebruiken, en bij OR komen artikelen die tenminste een van de twee zoektermen gebruiken. OR staat altijd tussen haakjes en AND in het midden.

25
Q

Wat betekenen Volume en Issue in wetenschappelijke artikelen?

A

Volume staat voor het jaargang, Issue staat voor aflevering (nummering binnen een jaargang). Issue komt na volume in de omschrijving.

26
Q

Om kwaliteit van wetenschappelijke artikelen te beoordelen kun je de CRAAP test doen, waar staat deze voor?

A

Currency: wanneer gepubliceerd?
Relevance: sluit het artikel aan op jou onderwerp?
Authority: Wie is de schrijver?
Accuracy: Is de informatie onderbouwd/ peer reviewd?
Purpose: Wat is het doel van het artikel?

27
Q

Wat is het verschil tussen libguides, ruquest en pubmed

A

libguides: adviesboeken studie
ruquest: gedrukte publicaties in de UB
pubmed: wetenschappelijke artikelen overal

28
Q

Wat is het verschil tussen beschrijvende en inferentiële statistiek?

A

Bij beschrijvende statistiek worden gegevens uit een studie samengevat, bij interferentiële statistiek worden conclusies getrokken uit gegevens die later breder kunnen worden getrokken.

29
Q

Wat is het verschil tussen numerale en categoriale variabelen?

A

Numeraal: leeftijd
Categoriaal: Binair, Likert respons, Nominale variabelen

30
Q

Bij de normale verdeling ligt 95% van de waardes tussen

A

[M - 2x SD] + [M + 2x SD]

31
Q

Wanneer kun je beter een mediaan gebruiken dan het gemiddelde?

A

Als er veel uitschieters zijn of er sprake is van niet-symmetrische verdelingen.

32
Q

Wat is de formule voor standaardeviatie?

A

De wortel van
(Getal - Gemiddelde)2
/
Totaal aantal getallen

33
Q

Bij een rechts-scheve verdeling: waar liggen het gemiddelde en Top? Waar is de staart? Wat is een andere naam hiervoor?

A

Het gemiddelde ligt rechts van de top, de top ligt links. De staart is rechts. Dit heet ook wel een positive skew

34
Q

Hoe bereken je een percentiel?

A

Aantal waargenomen getallen delen door 100, dan dat getal keer het aantal percentiel dat je wil weten.

35
Q

Wat houdt de deugdethiek in?

A

Met de vraag: “Wat voor een persoon zou ik moeten zijn?”

36
Q

Wat houdt deontologie in?

A

Rechtsethiek/plichtsethiek. Dit houdt zich bezig met of iemand goede bedoelingen heeft of had.

37
Q

Wat houdt consequetialisme in?

A

Kijkt naar de gevolgen van een actie. Met welke handelingen doe ik het minste kwaad?

38
Q

Wat is het meest belangrijk bij teleologie ? Welke stromingen zijn daar onderdeel van?

A

Het einddoel. Deugdethiek en consequentialisme zijn hier substromingen van.

39
Q

Wat is het verschil tussen normatieve en descriptieve uitspraken?

A

Descriptieve uitspraken kunnen worden getoetst aan de hand van de werkelijkheid. Normatieve uitspraken kunnen alleen getoetst worden aan normen.

40
Q

Wat is het verschil tussen normen en waarden?

A

Normen zijn regels die richting geven naar handeling. Waarden zijn de achterliggende idealen die als waardevol worden gezien.

41
Q

Wat is de definitie van gezondheid volgens Huber?

A

The ability to adapt and self manage. Hierin is gezondheid een dynamisch proces.

42
Q

Wat zijn de verschillen tussen de naturalistische, normativistische en sociaal-constructivistische theorieën van ziekte.

A

Naturalitisch: gezondheid is vermogen om normaal te functioneren. Disease

Normativistisch: gezondheid is het vermogen onder normale omstandigheden essentiele doelen te bereiken. Kan per individu verschillen omdat doelen verschillen. Illness

Sociaal-constructivistisch: Het ligt aan de maatschappelijke normen en waarden of iemand gezond of ziek is. Sickness.

43
Q

Wat zijn de criteria voor een goede ethische vraag?

A
  • Het bevat een normatief signaalwoord
  • Een werkwoord dat verwijst naar een handeling
  • De vraag bevat een handelend persoon
  • De vraag is neutraal geformuleerd
44
Q

Wat zijn voorbeelden van normatieve signaalwoorden?

A

Moeten/Mogen/Goed/Juist

45
Q

Welk onderzoeksdesign gebruik je om zeldzame bijwerkingen van een geneesmiddel op te sporen?

A

Patient/controle onderzoek.

46
Q

Hoe weet je dat een webpagina een online wetenschappelijk artikel is, en niet popscience?

A

Het heeft de IMRAD structuur en het is peer reviewed

47
Q

Wat is meta-ethiek?

A

Deze houdt zich bezig met de vraag naar de aard en de gronden van onze overtuigingen