Critical Discourse Analysis Flashcards

1
Q

Archaeology

A

Form of analysis, focuses on the ways that discourse operates as a system for creating authorities statements.
De snot try to identify truths or what people actually meant or said but more concerned with the mechanisms and structures that allowed certain people to have their ideas expressed. Concerned with discursive practices and rules (=Foucault)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Audience

A

Sprekers passen hun stijl aan hun publiek. Er zijn verschillende soorten publiek: publiek dat weet dat je onderdeel zijn van de speech context, een publiek die de spreker erkend en een publiek waarin ze direct geadresseerd zijn.

Speakers change styles in response to theier audiences. Bell identified criteria for different types of audiences: - audiences is known to be part of the speech context, the speaker ratified or acknowledges the listener’s presence, and whether the listener is directly addressed.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Categorization

A

Iets indelen bij/ tot een bepaalde categorie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Collocation

A

Refereert naar de manier waarop bepaalde worden vaak naast elkaar of dichtbij elkaar worden gebruikt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Connotation

A

een idee of gevoel wat een woord teweegbrengt voor een persoon samen met de echte letterlijke mening.

Onderdeel van de sign theory. Woorden zijn signifiers (the representatie van iets) en kunnen literal/ letterlijk (denotive) en non-literal (connative) zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Content Analysis

A

Methoden voor het analyseren van de content van communicatie. Gaat over het ontwikkelen en gebruiken van coding frames, om verschillende teksten te vergelijkken.

Gaat over de manifest betekenis van de tekst, en niet over de betekenis die de auteur eraan geeft.

6 relevant vragen:

  1. welke data wordt er geanalyseerd
  2. hoe worden deze gedefineerd?
  3. Wat is de populatie en waar komt deze vandaan
  4. hoe is de content relatief
  5. wat zijn de kaders van de analyse
  6. Wie is de doelgroep
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

CDA - Context

A

Helpt het interpreteer proces van de taal phenomenen en helpt met het geven van verklaringen. Locale contexten en globable contexten.

4 levels of context (Wodak)

  1. Immediate, language or text internal co-text
  2. The intertextual and interdiscursive relationship between utterances, texts, generated and discourses
  3. Extralinguistic social/sociological variables and institutional frames of a specific context situation.
  4. Broader social-political and historical contexts

3 levels of context (Fairclough)

  1. Linguistic
  2. Discursive
  3. Social
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Corpus linguistics

A

Het bestuderen van taal gebaseerd op voorbeelden van echt taalgebruik. Vaak gedaan met software om frequentie van relaties tussen woorden te onderzoeken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

CDA - Discourse

A

Het geheel van meningen, metaforen, respresentaties, afbeeldingen, verhalen, statement etc. dat samen een bepaalde versie van een event maken

A set of meanings, metaphors, representations, images, stories, statements and so on that in some way together produce a particular version of events.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Frames

A

Een manier om the conceptualiseren waarop achtergrond informatie / kennis wordt gebruikt voor het snappen en produceren van een discourse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Genre

A

De categorie van een type text of een social practice. Normaal is dit subjectief, kan onderverdeeld worden in sub-genres.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hegemony

A

Everybody in a society acquiesces in one way or another to a dominant person or social group. It could be the case that dominated people are not fully aware of their status or have been convinced that it is the natural state of affairs, or they accept their position because they receive some form of benefit from it

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Ideology

A

Idealen. het geheel van ideen, overtuigingen en doelen van een persoon of een groep

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Identification

A

A way of defining social actors according to what they are as opposed to what they do.
3 ways:
1. Classification – using existing social categories
2. Relational identification - referring to someone via their relation to someone else
3. Physical identification – referring to people by their physical characteristics

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Identity

A

Identiteit is wie we echt zijn, dit kan sociaal gevormd en beinvloed worden. Het geeft ons een idee wie we zijn en hoe we verbonden zijn met anderen en de wereld waarin we leven.
Identitiet geeft ook aan in hoeverre we hetzelfde zijn als andere mensen, en van wie we verschillen.
Identitiet kan zichtbaar zijn extern, maar ook internalized.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Imagines Community

A

De sociale constructie van een natie of community maar die elkaar nooit zullen ontmoeten of zien maar toch het gevoel hebben dat ze bij dezelfde community horen. Omdat ze dezelfde interesses of overtuigingen hebben .

17
Q

Individualization

A

A way of specifically referring to a social actor as an individual

18
Q

Interdiscursivity

A

constitution of a text from diverse discourses and genres’
Interdiscursivity can involve the way that some genres or structures associated with genres seem to ‘seep into’ others

Interdiscursivity can also refer to identifying relationships between discourses

19
Q

CDA - Interpretative repertoire

A

de relatief samenhangende manier over het praten over objecten en evenementen in de wereld. Het zijn de bouwstenen voor gesprekken, de taalkundige middelen die gebruikt kunnen worden voor alledaage sociale interactie.

20
Q

Intertextuality

A

De manier waarop tekst refereert naar andere teksten of andere onderdelen teksten benoemd

21
Q

Naturalization

A

Een term die gebruikt wordt om practices and discourses die dominent zijn geworden te beschrijven.

A term used to describe how certain practices and/or discourses have become dominant, even universal, usually because such practices or discourses originate from dominant classes or groups.

22
Q

Nexus of Practice

A

A nexus of practice refers to a group of people who come together to engage in a number of related social actions

23
Q

Nominalization

A

De conversie van een procress naar nominals - DAFUQ

Nominalization refers to the conversion of processes into nominals

24
Q

Non – discursive

A

refers to social processes that are said to not involve the use of discourse.

25
Q

Normalization of discourse

A

de manier waarop discourse, gebruiken en idenititeiten als normaal worden beschouwd

refers to ways that certain discourses, practices and identities are constructed as normal.

26
Q

Objectification

A
  1. The means of constructing an abstract concept as if it is something concrete or real (similar to reification).
  2. The construction of human subjects as inanimate objects.
27
Q

Oppositional discourses

A

Discourses die elkaar tegenspreken

Oppositional discourses draw upon each other in order to contradict each other

28
Q

Passivation

A

De transformatie van een actieve zin tot een passieve zin. Wordt gebruikt in grammer. Voor CDA dit kan een effect hebben in het naar de achtergrond brengen van informatie, mensen of de rol van mensen

Term used in grammar to refer to the transformation of an active sentence into a passive one. For CDA this can have an effect of backgrounding certain actors or their role in an activity

29
Q

Performativity

A

Austin’s speech act theory: performative speech does not just reflect an existing reality but create that reality

30
Q

Power

A

The ability to control the environment, our own lives and those of others. Sovereign power, disciplinary power, coercion or consent. CDA tend to focus on how disciplinary power is created, maintained and challenges.
Organized and institutionalized.
Postmodernist: one can be powerful in one context and powerless in another.

31
Q

CDA - Subject position

A

De rollen en idenitieiten van de sociale mensen / actoren

The certain roles and identities of social roles and actors

32
Q

CDA basic idea

A

Door het gebruik van taal en alle andere vormen van symbolische expressie vormen en maken de mening van alles om ons heen. Mensen is niet objectief, maar wordt ook beinvloed en gevormd door ons taalgebruik

33
Q

CDA - James GEE

A

de manier waarop taal in de sociale context wordt gebruikt. Het gebruik van taal en andere uitingen van meningen kan niet los gezien woorden van de specifieke context waarin het wordt gebruikt.
Een discourse bepaalt wat belangrijk is of niet.

Een aanpak voor het bestuderen van de relatie tussen expressieve uittingen en de sociaal-politieke context

34
Q

CDA - Norman Fairclough

A

3 dimensions: text, discourse practice, social practice. Beinvloeden elkaar alledrie.
gaat ook over macht

35
Q

CDA - steps for procedure

A
  1. Collect data material of existing expressive events, establish location and timeframe
  2. Explore the production process, the background and background check. Frame the actual texts/
  3. Prepare for analysis
  4. Code material
  5. Examine structure of texts. Discourse strand, check relation and argumentation steps.
  6. Collect and examine structure. What do they actual claim to say?
  7. Check for this text to the discursive context/ other themes and discursive situations
  8. Identify linguistic and rhetorical mechanisms. Looking at linguistic patterns.
  9. Interpret data
  10. Present your findings.
36
Q

3 dimensies CDA

A
  1. Anlage and society are not independent entities. Language is a part of society. Linguistic phenomena are social phenomena of a special sort
  2. An asymmetric relationship exists between text and discourse. The term discourse refers to the whole process of social interaction, which gives rise to texts but which also includes processes of production that generated texts and processes of interpretation for which texts are a resource.
  3. Members resources: the implicit and explicit knowledge, appreciations and expectations that people bring to the text interpretation are socially conditioned. These social conditions relate to the 3 different levels of social organization: immediate social environment in which the discourse occurs, the level of social institutions and the level of society as a whole