correct taalgebruik Flashcards

1
Q

tautologie

A

je zegt iets tweemaal met woorden van dezelfde betekenis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

pleonasme

A

je zegt wat al in een ander woord ligt opgesloten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

dubbele ontkenning

A

met een dubbele ontkenning zeg je in feite het tegengestelde van wat je bedoelt -> bevestiging

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

barbarismen

A

woorden of uitdrukkingen die al dat niet vervormd overgenomen worden uit een vreemde taal, op een wijze die in strijd is met het Nederlandse taaleigen
drie soorten:
- germanismen - duits
- anglicismen - engels
- gallicismen - frans

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

verouderde woorden, uitdrukkingen en naamvallen

A

formele woorden hebben een stijf, plechtig karakter en komen vooral voor in geschreven taal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

tips voor leesbaar formuleren

A
  • vermijd verandering van persoon
  • vermijd verandering van tijd
  • varieer de bouw van je zinnen, zinnen die telkens beginnen met het onderwerp gevolgd door een pv maken de tekst eentonig
  • varieer lengte tekst
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

thema- alinea’s

A

opgebouwd uit een kernidee, staat meestal vooraan id alinea/ helemaal op het einde -> springt in het oog

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

overgangsalinea

A

enkel voor hele lange teksten, vatten vorige alinea’s samen & geven aanleiding tot volgende deel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

6 verschijnselen bij het werken met een tekstverwerker

A
  • meer dubbele woorden
  • meer woorden op de verkeerde plaats
  • aantal woorden met vage inhoud neemt toe
  • meer dt fouten
  • tegen de regel van de grammaticale overeenkomst
  • overbodige komma’s na onderwerp aan begin van een zin
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

afkortingen

A

geen redactionele afkortingen in lopende teksten = overhaaste en technische indruk
geen sms afkortingen= slordige indruk
alles voluit schrijven, ook bij mensen met wie je vertrouwelijk omgaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

basismethoden

basismethode 1

A

de tekst wordt verdeeld in ongeveer gelijke stukken & elk teamlid schrijft zelfstandig zijn deel

sterktes:
- elk lid is verplicht hun deel te doen
- kans op fouten is beperkt

zwaktes:
- geen echt groepswerk
- tekst kan wijzen op verschillende auteurs

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

basismethoden

basismethode 2

A

elk teamlid schrijft de volledige tekst en geeft die dan door aan een ander teamlid dat de tekst grondig naleest en wijzigingen aanbrengt.
daarna gaat de tekst naar nog een ander teamlid enzovoort tot alle teamleden de tekst hebben doorgenomen en gewijzigd

sterktes:
- iedereen betrokken

zwaktes:
- laatste lid = eindbeslissing
- verschillende meningen & schrijfstijlen = discussies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

basismethoden

basismethode 3

A

een persoon is de leider, de projectmanager. hij organiseert de taak, plant het werk en fungeert, indien nodig, als bemiddelaar bij meningsverschillen. een ander teamlid verzamelt alle nodige info, maakt aantekeningen en maakt een ruw concept. een ander teamlid is een vlotte schrijver en schrijft daarom de volledige tekst uit, op basis van het ruwe concept. nog een ander lid redigeert het document

sterktes:
- elk lid toont hun sterkte

zwakte:
- lukt niet altijd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q
A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly