College 6: Empathie Flashcards

1
Q

Mental states

A

kennis, geloof, gevoelens, intenties en verlangens.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Mentalizing

A

het proces van afleiden of toeschrijven van mentale toestanden aan anderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Automatic imitation

A

binnen een seconde kun je een deel van de gezichtsuitdrukking overnemen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Contagion

A

soort besmetting dat je iemand anders zijn indrukking overneemt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hoe kun je imitatie beinvloeden?

A
  1. Empathie
  2. Fairness
  3. Ervaring
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Empathie

A

een emotionele reactie op iemand anders zijn gevoelens.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Perspective taking

A

jezelf in iemand anders zijn situatie verplaatsen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

False belief

A

een overtuiging die niet overeenkomt met de huidige realiteit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Personal distress

A

Een gestresst gevoel in reactie op iemand anders zijn stress

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Pity

A

Je maakt je zorgen om iemand anders zijn situatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Sympathie

A

een gevoel van medeleven of bezorgdheid voor een andere persoon.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Het kameleoneffect

A

Er is sprake van een spontane imitatie van bewegingen gedurende een positieve interactie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat kun je met motor evoked potentials?

A

Je kunt de activiteit van het menselijke motorsysteem meten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zijn MEP’s?

A

neuro elektrische signalen die geproduceerd worden wanneer het brein wordt gestimuleerd aan de hand van TMS

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

TMS

A

Sterke magnetische pulsen die ervoor zorgen dat je actiepotentialen kan meten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zijn de 3 modellen van empathie?

A
  1. Empathie is een product van 2 mechanismen: mirroring en mentalizing
  2. Het verschil tussen cognitieve en affectieve empathie
  3. Onderscheid tussen mechanismen is gebaseerd op stimulatie van andere typen mechanismen
17
Q

Anthropomorphism

A

Toeschrijven van onze eigen toestand aan de ander

18
Q

Theory of mind

A

het menselijk vermogen om mentale toestanden, intenties, verlangens, kennis en gevoelens te herkennen en te plaatsen (niet alleen bij jezelf, maar ook bij anderen) en om te begrijpen dat iemands gevoelens en overtuigingen anders kunnen zijn dan die van anderen.

19
Q

Waarvoor is de vmPFC belangrijk?

A

Om te kunnen snappen wat de ander denkt en voelt

20
Q

Attribution

A

het proces van het afleiden van de oorzaken van het gedrag van mensen.

21
Q

Intentional stance

A

de neiging om het gedrag van anderen te verklaren of te voorspellen aan de hand van intentionele toestanden (bv. willen, houden van).

22
Q

Wat zijn de verschillende ‘orders’ van intentionality?

A
  1. Zero order: alles is een object
  2. 1st order: je kent motieven toe
  3. 2nd order: je denkt niet alleen dat iemand een mentale toestand heeft, maar je denkt ook dat iemand iets kan denken
  4. 3rd order: je denkt dat iemand anders iets denkt
23
Q

Theory-theory

A

het idee dat wij, als expliciete kennis, een reeks principes opslaan met betrekking tot mentale toestanden en hoe deze toestanden het gedrag bepalen.

24
Q

Aphasia

A

tekortkomingen in het begrijpen of produceren van gesproken taal, meestal als gevolg van hersenletsel.

25
Q

Empathic concern

A

Je maakt je zorgen om iemand

26
Q

Temporal poles

A

Dit gebied wordt geactiveerd tijdens taken die te maken hebben met taal en het semantische geheugen. Dit gebied is daarnaast betrokken bij het genereren van schema’s die te maken hebben met de huidige sociale of emotionele context.

27
Q

Semantic dementia

A

Schade aan de temporal lobes. Wanneer je dit hebt verlies je de conceptuele kennis van woorden, objecten en mensen. Daarnaast zijn er moeilijkheden in taalbegrip en productie te zien.

28
Q

Medial prefontal cortex

A

Deze regio wordt geactiveerd tijdens alle functionele beeldvorming staken. Daarnaast is een subregio van dit gebied betrokken bij ‘uniek menselijke’ aspecten van sociale cognitie.
In deze regio wordt er specifiek gedacht aan mensen ipv andere entiteiten.

29
Q

Temporo-parietal cortex

A

Dit gebied wordt niet alleen geactiveerd bij tests van mentalizing, maar ook bij studies van de perceptie van biologische beweging, oogopslag, bewegende monden en levende dingen in het algemeen.

30
Q

Autisme

A

Een ontwikkelingsstoornis die gepaard gaat met hardnekkige tekorten in sociale communicatie en sociale interactie in verschillende contexten.

31
Q

Alexithymia

A

je kunt je eigen gevoelens niet onder woorden brengen. Mensen die dit hebben zullen vaak zeggen dat ze ‘niet weten of ze zich boos of verdrietig voelen’.

32
Q

Asperger’s syndrome

A

een subtype van autisme wat geassocieerd wordt met minder ernstige niet-sociale beperkingen. Er moet bij deze diagnose geen sprake zijn van significante vertraging van vroege taal en cognitieve ontwikkeling.

33
Q

Weak central coherence

A

er is een overspecialisatie van bepaalde breingebieden, maar er is geen communicatie hiertussen. Heeft te maken met of je lokaal of globaal informatie verwerkt → mensen met autisme doen het vaker lokaal.

34
Q

Savant syndrome

A

Mensen zijn soms gespecialiseerd in een hele specifieke cognitieve vaardigheid

35
Q

Broken mirrors

A

sociale problemen kunnen worden gezien als een gevolg van problemen in het mirror systeem. Hoe lager het streepje, hoe actiever de mirror neuronen zijn. Jongeren met autisme hebben ze zelf taken laten uitvoeren en ze hebben ze naar de taak laten kijken. Er is mu suppressie bij bewegingen. Daarnaast is er ook mu suppressie bij het zien van de taak → bij mensen met autisme is deze suppressie afwezig.

36
Q

Μu suppression

A

dat er minder mu golven te zien zijn tijdens het uitvoeren van een actie. Dit vindt ook plaats wanneer de participant ergens naar kijkt.

37
Q

Μu waves

A

vinden plaats op een bepaalde frequentie (8-13hz). Het is op het hoogste wanneer de deelnemer aan het rusten is.