College 6 + 7 Flashcards

1
Q

Waarom de studie Utz, Kerkhof & van den Bos (2012). Consumers rule: how consumer reviews influence perceived trustworthiness of online stores.

A
  1. voorgaand onderzoek had betrekking op percepties van de organisatie, de website en consumenteneigenschappen als voorspellers van vertrouwen in online winkels.
  2. De studie van Utz et al (2012) voegt hier consumentenreviews aan toe.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn de 7 risico’s van online winkelen?

A
  1. Minder info’ beschikbaar over het product.
  2. Kopers kunnen het product niet vooraf aanraken/voelen.
  3. Kleuren kunnen anders zijn dan op de foto.
  4. Product en geld worden niet tegelijk overgestoken.
  5. Het product kan niet op tijd worden verscheept of zelfs helemaal niet aankomen.
  6. Een lager kwaliteit product zou kunnen worden verscheept.
  7. Afhandeling van klachten kan langer duren.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Er zijn 2 soorten reviews, welke zijn dit?

A
  1. Consumenten reviews (kieskeurig)

2. Expert sites (tweakers)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Waarom hadden insurance seals niet zoveel invloed in het onderzoek van Utz et al (2012)? (2 punten)

A
  1. Niet iedereen weet wat het betekend

2. Het valt heel vaak niet op

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn de conclusies van Utz et al (2012): Consumers rule: how consumer reviews influence perceived trustworthiness of online stores.

A
  1. informatie van andere consumenten had meer impact op vertrouwen in de online winkel dan winkelreputatie en waarborglogo’s.
  2. Winkelreputatie deed helemaal niks op vertrouwen in de online winkel.
  3. Waarborglogo’s zijn direct gelinkt aan de kwaliteit van het product of dienst. (ze zouden dus kunnen dienen als betrouwbare signalen, MAAR: niet iedereen weet wat het betekend, en vaak vallen ze niet eens op).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is het doel van de studie van: Yuksel, Mryteza (2009). An evaluation of strategic responses to consumer boycots.

A

Achterhalen welke strategie leidt tot de minst negatieve gevolgen voor de organisatie. Hiervoor hebben zij een vrij complex experiment gedaan met vijf groepen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is de hoofd conclusies van de studie: Yuksel, Mryteza (2009). An evaluation of strategic responses to consumer boycots.

A
  1. Het aanbieden van ongerelateerde positieve informatie lijkt het meest effectief om boycots te voorkomen. Dit geldt voor zowel de boycot conditie als alleen de conditie met negatieve publiciteit.
  2. Negatieve algemene informatie communiceren is verder ook effectief om een boycot te voorkomen, maar minder effectief dan positieve informatie te communiceren over je eigen organisatie.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn overige conclusies van Yuksel, Mryteza (2009). An evaluation of strategic responses to consumer boycots.

A
  1. De aanwezigheid van een vraag tot boycot heeft meer impact dan het enkel ontvangen van negatieve informatie.
  2. Negatieve publiciteit leidt niet automatisch tot een boycot.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Waar richt het onderzoek van Braunsberger, Buckler (2011): what motivates consumers to participate in boycotts. zich op?

A

De canadese zeevruchten boycott om een einde te maken aan de seal hunt. Dit was een logische boycot, omdat de seal-jagers vaak vissers zijn. De auteurs van dit onderzoek analyseerden een online petitie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke typen boycott motivaties kan je noemen (2x)

A
  1. instrumentele boycott motivaties. (meedoen om het te stoppen of te veranderen)
  2. non-instrumentele boycot motivaties (meedoen om woede te uiten, de dader te straffen, zichzelf als moreel persoon te zien, vanuit schuld gevoel).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is de aanleiding van de studie van: Champoux, Durgee, McGlynn (2012): Corporate FB pages: when fans attack.

A
  1. Nestlé’s corporate FB pagina kreeg het behoorlijk te verduren toen Greenpeace activisten in 2010 de pagina bestookte met boycot bedreigingen.
  2. IPV netjes te luisteren, werden de negatieve reacties door Nestlé beantwoord met kritiek.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke stappen adviseren Champoux, Durgee, McGlynn (2012): Corporate FB pages: when fans attack, in het geval van een crisis/boycot-verhaal?

A
  1. Zorg snel voor een team rondom het thema.
  2. Scan online hoe er over de organisatie wordt gepraat.
  3. Reageer snel
  4. Manage de voortgaande dialoog
  5. Neem verantwoordelijkheid
  6. Los de situatie op
  7. Ga door
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn de drie basis bronnen van een public outrage? Champoux, Durgee, McGlynn (2012): Corporate FB pages: when fans attack.

A
  1. Schade
  2. Angst voor Schade
  3. Bedreigde waarden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is de conclusie van Champoux, Durgee, McGlynn (2012): Corporate FB pages: when fans attack.

A

Bedrijven kunnen niet voorspellen wat voor een bericht een fan op hun wall zal posten, maar ze kunnen zich wel voorbereiden op onvoorziene gevallen door het creëren van een sociale media crisis managementplan. dat bestaat uit 7 gemakkelijke stappen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

C7: Welke vier soorten issues heb je?

A
  1. Latente issues
  2. Actieve issues
  3. Intense Issues
  4. Crisis issues.
    Het zijn vier stappen, waarbij je moet voorkomen dat iets intens wordt of een crisis wordt.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

C7: Welke vier stappen heb je als het gaat om issue management?

A

Stap 1: scannen van de omgeving (tool: SWOT analyse)
Stap 2: issue identificatie & analyse (tool: power importance matrix)
Stap 3: Issue specifieke response strategieën (Buffering, Bridging, Advocacy)
Stap 4: Evaluatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

C7: Wat is buffering?

A

Een response strategie. Dit gaat om het idee van ‘stonewall the issue’. Je vertraagt de ontwikkeling en verschanst je eigenlijk in een toren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

C7: Wat is bridging?

A

Een response strategie. Hierbij worden organisationele activiteiten aan de externe verwachtingen aangepast.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

C7: Wat is Advocacy voor strategie?

A

Je probeert hierbij de verwachtingen van de stakeholder en de meningen over een issue dmv te lobbyen en campagnes te veranderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

C7: Waar gaat het artikel van Heath (1998): new communication technologies.. over?

A

Dit gaat over de Brent Spar en het conflict tussen Shell & Greenpeace over dit platform. Organisaties hadden tot op dat moment nog veel meer de neiging om zichzelf te verdedigen. * het is de eerste keer dat er gekeken is naar de rol van het internet en online communicatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

C7: Heath (1998): new communication technologies. Wat is zijn kernboodschap?

A
  1. Geïnteresseerd publiek dat info’ wilt, maar ook alle betrokken stakeholders in het debat willen gebruik maken van de nieuwste communicatie technieken.
  2. Het internet verschaft toegang tot publieke die anders moeilijk of onmogelijk te bereiken zijn.
  3. Laat zien dat zelfs de armen een rol kunnen spelen in de dialoog.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

C7: Heath (1998): new communication technologies. Wat maakt dit artikel achterhaald?

A

Alle internet technologieën waren er toen nog niet. Het bereik van het internet was nog heel klein.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

C7: Heath (1998): new communication technologies. Wat maakt het artikel nog steeds relevant?

A
  1. De rol van nieuwe media in het publieke debat.
  2. Iedereen kan participeren in een publiek debat.
  3. Internet is sneller en meer toegankelijk
  4. Milieuproblemen bestaan nog steeds of zijn zelfs erger geworden.
24
Q

C7: Heath (1998): new communication technologies. Wat was Shell’s response strategie voor én tijdens de crisis?

A

Buffering.

25
Q

C7: Heath (1998): new communication technologies. Wat was Shell’s response strategie NA tijdens de crisis?

A

Bridiging. Shell begon langzaam een dialoog met de relevante stakeholders en besluit alle beslissingen te publiceren op zijn website (transparantie)

26
Q

C7: Welke vier stappen doorloop je ook alweer bij issues management?

A
  1. Environmental scanning. Tool: SWOT
  2. Issue identification & Analuse (tool:power importance matrix)
  3. Issue specifieke respons strategie
  4. Evaluatie.
27
Q

C7: Waar gaat het artikel Reich (2010). Measuring the impact of PR on published news in increasingly fragmented news environments. Over?

A

Over media relaties. Heeft PR Invloed op het nieuws en daarmee indirect op het publiek. Reich laat het plaatje los of persberichten worden overgenomen door de journalist. Hij praat veel meer over de interactie tussen journalisten en PR.

Reich wil weten wat de invloed van PR op de publieke opinie is. Daarnaast wil hij meer over de professionele autonoviteit van de journalisten weten, de geloofwaardigheid van nieuws en de toegankelijkheid van nieuws voor bronnen die anders zijn dan PR.

28
Q

C7: Wat is Bias towards normalization?

A

Er is een voorkeur voor formele bronnen ipv alternatieve bronnen. De mensen met status zoals bijv. ministers1. krijgen de voorkeur van de pers.

29
Q

C7: Wat is de conclusie van het artikel van Reich (2010). Measuring the impact of PR on published news in increasingly fragmented news environment?

A
  1. Invloed van PR is complexer dan bekend was.
  2. PR en journalistiek zijn hoog afhankelijk van elkaar
  3. Journalisten besteden belangrijke onderdelen van hun rol als de voorzieners van nieuws weg (aan de PR).
  4. PR blokkeert alternatieve bronnen.
30
Q

C7: Wat is de relevantie van media planning?

A
  1. het bereiken van het relevante publiek.

2. Kiezen van een optimale media mix.

31
Q

C7: Wat zijn de vier trends in een veranderend media landschap?

A
  1. De groei van mobiele communicatie
  2. Breakdown van de traditionele krantenmarkt
  3. Verschillende nieuwe tv ontwikkelingen
  4. Ontstaan van customer media.
32
Q

C8: Welke 4 stappen om participatie in sociale bewegingen te creëren noemen Klandermans, Oegema (1987). in hun artikel Potentials, networks, motivations and barriers?

A
  1. Creating Mobilization Potentials (=consensus creeren)
  2. Creating/ Activating recruitment Networks
  3. Motvate to participate
  4. Removing Barriers to participation
    Conclusie: bij iedere stap in het proces tot daadwerkelijke actie vallen een aantal mensen uit. Bij stap 3; motivatie vallen de meesten mensen uit.
33
Q

C8: Welke 4 opties heb je bij frame alignment (= het beïnvloeden van frames van mensen)

A
  1. frame bridging: show individuals that his frame is your frame.
  2. frame amplification: strengthen the frame (intensify, radicalization/extremization etc.)
  3. frame extensions
  4. frame transformation
34
Q

C8: Wat is de lange en korte termijn campagne bij sta 2: building/activating recruitment networks?

A
  1. Long term campaign: build networks

2. Short term campaign: activate networks.

35
Q

C8: Welke 3 motieven zijn er om mee te doen aan een SMO?

A
  1. doelmotieven
    • waarde: actiedoel -> einddoel
    • verwachting: succes actie -> bereiken einddoel.
  2. Sociale motieven
    - waarde: waarde reacties significante anderen
    - verwachting: kans op die reacties
  3. beloningsmotieven:
    - waarde: overige kosten/baten (rationeel actor model)
    - verwachting: kans op deze kosten/baten.
36
Q

C8: Waar gaat het artikel van Bennet & Segerberg (2011). Digital Media and the persoalization of collective action. over?

A

Dit artikel gaat over een protest wat een aantal jaren geleden tijdens de wereldtop in Londen. De auteurs gingen op zoek naar wat het verschil is tussen organisaties die online mobiliseren en de organisaties die het op de ‘oude’ manier doen.

37
Q

C8: Wat zijn de conclusies van: Bennet & Segerberg (2011). Digital Media and the persoalization of collective action. over?

A
  1. Betrokkenheid (clicktivsime) er wordt gezegd dat de betrokkenheid van online activisme veel kleiner is dan die van offline activisme. Je klikt om te laten zien hoe goed je bent aan je vrienden niet om de wereld te verbeteren.
  2. De kracht van de agenda is veel zwakker bij online protest. De agenda is zwak en diffuus.
  3. De netwerken van de organisatie zijn heel zwak.
38
Q

C8: Waar hangt de motivatie om mee te doen aan een beweging van af?

A

Van de kosten en baten van de participatie. Soft or social prikkels (selective incentives) zijn belangrijk bij de bereidheid tot participatie. Controle over de osten en baten is echter niet voldoende. Bewegingen moeten communiceren naar mogelijke medestanders in welke mate collectieve en de selectieve prikkels door de beweging onder controle kunnen worden gehouden.

39
Q

C9: Wat zijn de drie groepen van de Situational Crisis Theory (Timothy Coombs).

A
  1. Victim; weinig verantwoordelijkheid
  2. Accidental; minimale verantwoordelijkheid
  3. Preventable; jouw organisatie IS verantwoordelijk.
40
Q

C9: Welke 2 factoren kunnen de crisis versterken? (Timothy Coombs).

A
  1. History of crises

2. Prior negative reputation

41
Q

C9: Wat zijn twee basis reacties in een crisis

A
  1. Fysiek: help people prevent further harm

2. Psychologisch: help people cope with a crisis.

42
Q

C9: William Benoit (1997) noemt drie soorten reacties op een crisis, welke zijn dit?

A
  1. Ontkenning/denial
    - scapegoating, denial of the story
  2. Verminderen/Diminish (excuses, justification)
  3. Herbouwen/Rebuild (compensation, full responsibility)
43
Q

C9: SCCT Cooms (1995) onderscheid de volgende drie crisis uitkomsten.

A
  1. reputatie bij de organisatie
  2. Emoties bij stakeholders zoals sympathie of boosheid
  3. Gedragsintenties, zoals Boycot of negatieve WOM.
44
Q

C9: Wat is een organization crisis? Lin, Liu & Austin (2014). Examining the role of social media in effective crisis management.

A

Het perspectief van een onvoorspelbare gebeurtenis die de verwachting van stakeholders kan bedreigen en grote impact kan hebben op de prestatie van een organisatie.

45
Q

C9: Wat is een organizational issue? Lin, Liu & Austin (2014). Examining the role of social media in effective crisis management.

A

Een organizational issue is een verschil in mening over een feit, een waarde of over het beleid van een organisatie. Dit heeft gevolgen voor het beleid van de organisatie en voor het succes van de organisatie in de toekomst

46
Q

C9: Wat zijn de kenmerken van een organizational issue? Lin, Liu & Austin (2014). Examining the role of social media in effective crisis management.

A
  1. Online Issues zijn veel minder goed voorspelbaar dan offline issues.
  2. Deze komen namelijk veel sneller op en de macht van het publiek is online veel groter op sociale media.
  3. Dit brengt nieuwe uitdagingen mee voor online crises via sociale media
47
Q

C9: Welke twee soorten strategies heb je? Lin, Liu & Austin (2014). Examining the role of social media in effective crisis management.

A
  1. Defensieve strategie

2. Accommodative Strategie

48
Q

C9: Wat is een defensieve strategie? En welke strategies horen hierbij? Lin, Liu & Austin (2014). Examining the role of social media in effective crisis management.

A

Wanneer je, je niet verantwoordelijk voelt voor de crisis. Met het gevolg dat je de aanval inzet op diegene die je beschuldigt. Dit is minder effectief als de organisatie verantwoordelijk wordt gezien voor de crisis.
- Zondebok, ontkenning, verontschuldiging, rechtvaardiging.

Deze wordt eerder geaccepteerd als de crisis van een externe bron komt. Heeft de crisis een interne oorzaak? Dan is een accomodotive strategy een beter idee.

49
Q

C9: Wat is een accommodative strategie? En welke strategies horen hierbij? Lin, Liu & Austin (2014). Examining the role of social media in effective crisis management.

A

Dit gaat over image repair, vleierij en het nemen van maatregelen. Ook gaat het over het aanbieden van verontschuldigingen. Strategieën die hierbij passen zijn:
- compensatie - verontschuldiging
Deze strategie heeft meer financiële kosten voor de organisatie, maar werkt wel veel beter.

50
Q

C9: Lin, Liu & Austin (2014). Examining the role of social media in effective crisis management. hebben effecten vertaald naar emoties. Welke noemen zij?

A
  1. crisis afhankelijke emoties; boosheid, minachting of afschuw
  2. Crisis afhankelijke emoties: angst of begrip
51
Q

C9: Lin, Liu & Austin (2014). Examining the role of social media in effective crisis management. Welk resultaat noemen zij met betrekking tot media keuze?

1) bij een externe oorzaak, leidt tot de meeste acceptatie van een ontwijkende strategie als info wordt gecommuniceerd via…
2) Een externe crisis oorzaak, leidt tot de meeste acceptatie van een ontwijkende strategie als de info wordt verzonden door..

A

1) ontwijkende strategie, externe oorzaak -> traditionele media.
2) de organisatie

52
Q

C9: Lin, Liu & Austin (2014). Een interne oorzaak leidt to meer crisis 1)…. emoties dan een externe oorzaak. Een interne

A
  1. onafhankelijke (angst) & woede afhankelijk.
53
Q

C9: Lin, Liu & Austin (2014). Wat zijn de conclusies van dit onderzoek?

A
  1. Een crisis met interne oorzaak (hogere verantwoordelijkheid) leidt tot sterkere crisis emoties en acceptatie van een meer accommodative strategie.
  2. Als een crisis wordt gezien als meer extern, zullen mensen eerder geneigd zijn een defensieve strategie te accepteren.
  3. Als een crisis wordt gecommuniceerd door een derde partij via sociale media, zal dit meestal leiden tot negatieve afhankelijke emoties, zoals boosheid en afgrijzen als de oorzaak van de crisis als intern wordt bestempeld.
54
Q

C9: Wat is secondaire crisis communication?

A

Het delen en verspreiden van de crisiscommunicatie van een organisatie.

55
Q

C9: Wat is het belangrijkste doel van crisis communicatie?

A

Het herstellen van de reputatie van de organisatie en het herstellen van het vertrouwen van de consument en of andere stakeholders.

56
Q

C9: Conclusie Utz, Schultz en Glocka?

A

Het medium is belangrijker dan de boodschap zelf. Reputatie scoort hoog op de twitter én blog conditie en de secundaire crisis communicatie is het laagst in de Twitterconditie.
Samenvattend: medium gebruik doet ertoe en je hebt twitter gebruikers nodig.