college 6 Flashcards

de adolescentie en het jeugdstrafrecht

1
Q

binding

A

De manier waarop mensen zich verbinden met hu omgeving.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

bonding social capital

A

Deel uitmaken van eigen netwerken en organisaties, oftewel de ingroup. Dit heet ook wel sociale homofilie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

sociale homofilie

A

Bonding social capital, deel uitmaken van eigen netwerken en organisaties, oftewel de ingroup.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

bridging social capital

A

Verbindingen maken met de bredere samenleving, oftewel de outgroups. Dit heet ook wel sociale heterofilie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

linking

A

Relaties met de maatschappelijke instituties en personen met een machtsverhouding.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

systeemintegratie

A

Opgelegde migratie, deel uitmaken van een natiestaat en zich houden aan de regels hiervan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

sociale integratie

A

De opname in de samenleving op basis van eigen motieven, oriëntaties en contacten. Dit kan door middel van onder andere: participatie (onderwijs, arbeid), acculturatie (kennis en skills om mee te doen), interactie (contacten buiten eigen kring) en identificatie (herkenning en vereenzelviging).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

identificatie en de verschillende dimensies

A

Niet hetzelfde als verbinding. Iemand kan zich verbonden voelen tot Nederland omdat ze hier wonen, maar zich meer identificeren als iemand uit het land van geboorte. De dimensies volgens WRR (Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid): functioneel, normatief en emotioneel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

functioneel (dimensie van identificatie)

A

Het individu heeft uiteenlopende functionele verbindingen, niet alleen etnisch maar ook bijvoorbeeld werknemer, wijkbewoner, etc.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

normatief (dimensie van identificatie)

A

Het individu heeft ruimte om eigen normen en opvattingen te volgen en in te brengen in de samenleving.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

emotioneel (dimensie van identificatie)

A

Het individu heeft gevoelens van verbondenheid met anderen en in meer abstracte zin met Nederland (sense of belonging). Functionele en normatieve identificatie zijn voorwaarden voor emotionele identificatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

de processen verbonden aan identificatie

A

Sameness, otherness, reactieve identiteit en integratieparadox.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

sameness

A

Het vinden van overeenkomsten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

otherness

A

Het markeren van verschillen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

reactieve identiteit

A

Door discriminatie wordt de nadruk op (etnische) groepsidentiteit versterkt, waardoor de sociaal-culturele afstand tot de Nederlandse samenleving wordt vergroot en ze zich meer identificeren als uit het land van herkomst.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

integratieparadox

A

Degenen die het meest geworteld in de samenleving zijn, ervaren het sterkst discriminatie en uitsluiting. Ze ervaren discriminatie als veel erger.

16
Q

marginalisatie (acculturatiemodel van Berry)

A

Behouden van de cultuur van herkomst: laag
Aanpassen aan de meerderhoud: laag

17
Q

separatie (acculturatiemodel van Berry)

A

Behouden van de cultuur van herkomst: hoog
Aanpassen aan de meerderhoud: laag

18
Q

assimilatie (acculturatiemodel van Berry)

A

Behouden van de cultuur van herkomst: laag
Aanpassen aan de meerderhoud: hoog

19
Q

integratie (acculturatiemodel van Berry)

A

Behouden van de cultuur van herkomst: hoog
Aanpassen aan de meerderhoud: hoog

20
Q

sociale bindingstheorie Hirschi

A

Gaat niet over waarom deviant gedrag is ontstaan, maar over hoe het voorkomen kan worden. Mensen met minder binding hebben een grotere kans om crimineel gedrag te vertonen. Deze binding kan op de volgende manieren gedaan worden: attachment, commitment, involvement en belief.

21
Q

attachment (sociale bindingstheorie Hirschi)

A

Sociale en emotionele betrokkenheid. Affectief handelen, sterke sociale betrekkingen bevorderen, conformisme.

22
Q

commitment (sociale bindingstheorie Hirschi)

A

Relevantie en belangstelling toekomst. Cognitief handelen, hoe meer verbonden aan de samenleving, hoe meer er te verliezen is.

23
Q

involvement (sociale bindingstheorie Hirschi)

A

Participatie. Gedragsmatig handelen, hoe meer tijd wordt besteed aan conformistische activiteiten, hoe minder er overblijft voor deviant gedrag.

24
belief (sociale bindingstheorie Hirschi)
Rechtvaardigheid en legitimiteit. Evaluatief handelen, hoe meer waarde wordt gehecht aan morele normen, hoe meer waarde men hecht aan conformisme.
25
etnische identiteit en de fases
Een meer ontwikkelde identiteit leidt tot meer welbevinden en zelfwaardering, een positievere houding t.o.v. andere groepen en minder gedragsproblemen. De drie fases: a. Unexamined: diffusion of foreclosure. b. Search: verkennen en uitproberen. c. Achieved: keuzes zijn gemaakt, individu heeft een identiteitsbesef.
26
religieuze identiteit en de fases
Heeft volgens onderzoek naar moslimjongeren vier fases: a. Unexamined-diffusie: geloof in islam, niet praktiserend. b. Unexamined-foreclosure: rigide interpretatie en naleving. c. Search: verkennen en uitproberen (de grootste groep jongeren bevindt zich in deze fase). d. Achieved: alle keuzes zijn gemaakt.
27
DMC
Disproportionate minority contact. Jongeren met een migratieachtergrond worden oververtegenwoordigd in alle stappen van de strafrechtketen, maar krijgen veel minder vaak een HALT-maatregel en komen in plaats daarvan vaker in een Justitiële Jeugd Inrichting (JJI).
28
mogelijke redenen voor DMC (7)
- Sociaaleconomische en demografische redenen (opleiding, inkomen, gezinssamenstelling) - Buurtkenmerken - Culturele factoren in opvoeding (minder toezicht, meer buiten) - Culturele dissonantie (botsende normensystemen en identiteitsproblemen) - Minder of te laat hulp bij psychiatrische problemen - Het integratieparadox - Etnisch profileren en bias bij beslissingen
29
haven en heaven
Duyvendak stelt dat je thuis voelen een gelaagde emotie is die wordt bevorderd door twee situaties: haven en heaven. Haven= de concrete fysieke omgeving of een concrete plek als basis voor een gevoel van thuis voelen. Dit moet een veilige en comfortabele plek zijn. Heaven= de situatie waarin je het gevoel hebt jezelf te kunnen zijn en jezelf te kunnen ontplooien.