College 4, hoofdstuk 6: Memory Flashcards

1
Q

Duitse psycholoog Ebbinghaus

A

Heeft veel experimenten gedaan naar geheugen, gebruikte vooral zichzelf als proefpersoon.
Onderzocht werking van geheugen door zichzelf onzinwoorden en lettergrepen te leren zonder gebeurtenis en te herhalen. Na 1 uur al groot deel van aangeleerde woorden vergeten, rest na 2 tot 31 dagen vergeten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Geheugen vergeleken met harde schijf

A

Werking en opslag:
- geheugenprocessen en -modellen
- korte/lange termijn en werkgeheugen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Werking en opslag;
van stimulus tot onthouden & ophalen

A
  1. Encoding
    van waarneming tot geheugen (zintuig)
  2. Storage
    opslaan in onderdeel LT-geheugen
  3. Retrieval
    ophalen informatie uit geheugen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Encoding
(werking)

A

Proces waarbij informatie (zintuigelijke waarneming) in een vorm wordt gebracht die het geheugensysteem kan accepteren en gebruiken.
- Auditory memory (acoustic memory): stimuli als geluid
- Visual memory: stimuli als beeld
- Semantic memory: algemene kennis over de wereld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Storage
(opslag geheugen)

A

Proces waarbij informatie in het geheugensysteem in de loop van de tijd wordt vastgehouden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Retrieval
(werking en opslag geheugen)

A

Proces van het vinden van informatie die in het geheugen is opgeslagen.
- Recall: mentale zoektocht
- Recognition: mentale vertrouwdheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Recall
(retrieval)

A

Ophalen van informatie die in het geheugen is opgeslagen zonder cues.
= Mentale zoektocht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Recognition/herkenning
(retrieval)

A

Ophalen van informatie die in het geheugen is opgeslagen met cues.
= Mentale vertrouwdheid, makkelijker op te halen d.m.v. cues

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Lange termijn geheugen
(LT-geheugen, type geheugen)

A

Vermogen om informatie minstens een paar dagen of zo lang als tientallen jaren te handhaven.
- Expliciet: semantisch & episodisch
- Implicitiet: procedureel & priming

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Expliciet geheugen
(LT-geheugen, type geheugen -> recall)

A

Bewust moeite doen om info uit geheugen te halen (BV: tentamen)
- Semantisch: feiten & kennis
- Episodisch: ervaringen eigen leven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Impliciet geheugen
(LT-geheugen, type geheugen -> recognition)

A

Niet bewust moeite doen om info uit geheugen te halen
- Procedureel: vaardigheden (fietsen)
- Priming: info op onbewuste manier in geheugen dat later je gedrag kan beïnvloeden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Modellen over geheugen

A

Zeggen iets over hoe geheugen werkt, bekijken het van een ander perspectief. Ze sluiten elkaar niet uit, maar gaan nét over een ander aspect.
Opslaan & onthouden:
1. levels of processing model
2. transfer appropriate processing model
Hoe & waar opslaan:
3. Neural network model
4. Multiple memory systems model
5. Information processing model

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q
  1. Levels of processing model -> diepte van verwerking nieuwe info
    (opslaan & onthouden)
A

Geheugen afhankelijk is van de mate waarin info wordt geëncodeerd en wordt verwerkt wanneer je het voor het eerst tegenkomt
- Maintenance rehearsal: herhalen -> alleen STM effectief
- Elaborative rehearsal: nieuwe info linken oude info-> ook LT effectief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q
  1. Transfer-appropriate processing model -> relatie encodreren & ophalen
    (opslaan & onthouden)
A

Geheugen afhankelijk is van hoe encoderen matched met wat later wordt opgehaald.
VB: als je ervanuit gaat dat je een MC toets krijgt, leer je op deze manier voor de toets. Als dit dan uiteindelijk niet het geval is zal je slechter presteren omdat je informatie hebt geëncodeerd om het op een bepaalde manier weer op te halen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q
  1. Neural network model -> nieuwe info veranderd gehele basiskennis
    (hoe & waar opslaan)
A

Leren van nieuwe informatie/nieuwe ervaringen “the overall knowledge’ van een mensen verandert.
- Relaties feiten/ervaringen
- Nieuw feit zorgt voor kennistoename hele thema
- Parallel Distributed Processing: allemaal cellen in een netwerk en die werken parallel aan elkaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q
  1. Multiple memory system-> delen brein ander systeem met eigen functies
    (hoe & waar opslaan)
A

Aparte geheugensysteem brein met eigen gescheiden specialisatie (zintuig)
- Cerebellum: procedureel geheugen (vaardigheden)
- Hippocampus: expliciet geheugen/episodisch -> patient H.M.

17
Q

Patient H.M: verwijderen hippocampus -> anterograde amnesie -> geen nieuwe episodisch geheugen, expliciet geheugen, (ervaringen) aanmaken =
Hippocampus betrokken expliciet geheugen; doorgeven signalen KT naar LT

A

Patiënt H. M. had epilepisie, waardoor zijn hippocampus verwijderd werd.
Na deze operatie had hij anterograde amnesie; niks meer onthouden vanaf operatie. Zijn geheugen van voor de operatie was intact, maar na de operatie kon hij geen nieuw episodisch geheugen aanmaken (ervaringen onthouden).

Het impliciete geheugen was nog wel intact, nieuwe vaardigheden kon hij nog wel leren en onthouden. Blijkbaar is de hippocampus betrokken bij het aanmaken van expliciet geheugen.

De hippocampus is dus niet betrokken bij het lange termijnopslag. Wel bij het doorgeven van signalen van het korte termijn naar het lange termijn geheugen.

18
Q
  1. Information processing
    (hoe & waar opslaan)
A

3 fases van verwerking;
1. Sensory memory
2. STM
3. LTM

19
Q

Sensory memory
(information processing)

A

Heel kort, <1 seconde, maar duurt lang genoeg om de ene indruk met de volgende te verbinden.
- Sensory registers: geheugensystemen die nieuwe info kortstondig vasthouden (temporary storage Bins)
- Iconic memory: sensory register visuele informatie
- Selective attention: focussen op bepaalde stimuli om ons heen, en dus bepalen welke informatie naar short term memory gaat.

20
Q

Short term memory (STM)
(information processing)

A

Fase van onthouden waarin informatie niet meer dan 20 seconden blijft
- Working memory: geheugen dat ons in staat stelt mentaal te werken met info of deze te manipuleren
- Maintenance: informatie in short term memory houden
- Manipulation: aan informatie werken (zodat we het onthouden en naar LTM gaat)

21
Q

Opslagcapaciteit STM
(information processing)

A
  • Immediate memory span: het maximaal aantal nummers of dingen die een persoon perfect kan onthouden en ophalen -> meestal is dit cijfer 7
  • Chunking: het organiseren van individuele informatie in paren/stukken zodat we het makkelijker onthouden
  • Brown-Peterson distractor technique: een methode om te bepalen hoe lang voorbereide informatie in short term memory blijft. Deze procedure gaat als volgt: deelnemers krijgen een groep van 3 letters te zien zoals GRB. Daarna tellen ze terug met steeds 3x het getal 3 ertussen totdat ze een signaal krijgen. Als ze een signaal horen stoppen ze met tellen en proberen de letters opnieuw op te noemen. Hierdoor kan vastgesteld worden wanneer en over hoeveel tijd iets vergeten wordt.
22
Q

Long term memory (LTM)
(information processing)

A

Fase van onthouden dat oneindig veel capaciteit heeft, volgens wetenschappers.
- Semantic encoding: zorgt voor minder gedetailleerde informatie maar wel meer ‘de rode draad’.

ONDERSCHEID STM & LTM:
Via oefening STM trainen.
Stimilus-eigenschappen LTM-opslag stimuleren:
- Primacy effect: eerste- eerste 2 items goed worden onthouden
- Recency effect: laatste of laatste 2 items goed worden onthouden

23
Q

Retrieval cues
(Retrieval)

A

Stimuli die je helpen om informatie op te halen.
- Encoding-specific principe: Cue link encoding
- Context-specific memory: omgeving
- State-dependent memory: emotionele staat
- Semantic memory network : een model die laat zien hoe bepaalde dingen aan elkaar worden gelinkt en onthouden door middel van dikke en dunne verbindingen
- Spreading activation: in semantic network theorieën van geheugen is dit een principe die uitlegt hoe informatie wordt opgehaald. je denkt aan een woord en dit wordt geactiveerd in het netwerk en dit “verspreid” over alle routes.

24
Q

Tip of the tongue (ToT) fenomeen
(retrieval)

A
  • Tip of the tongue phenomenon:
    je kunt niet bij een specifiek woord komen, je kan echter wel allemaal informatie en beschrijving achterhalen.
  • Feeling-of-knowing experience: mensen kunnen achterhalen of ze de informatie wel ergens hebben opgeslagen ( je weet het antwoord op de vraag niet, maar denk je dat je het antwoord wel weet na het zien van de opties van antwoorden?). de voorspelling die een individu kan maken over hoe groot de kans is dat ze bepaalde informatie kunnen ophalen.
  • Constructive memory: we gebruiken informatie die we al hebben om nieuwe informatie te organiseren en de gaten te vullen terwijl we het encoderen en retrieven
  • Spontaneous generalizations: generalisaties die je maakt omdat je deze uit eerdere informatie haalt ( je vriend koopt een auto, je weet dat deze net als elke andere auto vier wielen heeft )
  • Schema: een mentale representatie van categorieën van objecten, plekken, evenementen en mensen
25
Q

Theorieen over vergeten

A
  1. Decay:
  2. Interference
    - retroactieve interference
    - proactieve interference
  3. Repressed memory
26
Q

Decay
(theorie vergeten)

A

Connectie is vervaagd, omdat je er nooit wat mee hebt gedaan. Zonder oefening verzwakken connecties.

27
Q

Interference
(theorie vergeten)

A

Andere informatie belemmert de opslag.
- Retroactieve inhibition:
Nieuwe herinneringen zitten oude in de weg.
- Proactieve inhibition:
Oude herinneringen zitten nieuwe herinneringen in de weg.

28
Q

Vergeten -> informatie echt weg of vergeten

A

Veel studies zeggen dat de informatie nog beschikbaar is met andere retrieval cues.
Dus toch een retrieval probleem?

29
Q

Redenen retrieval probleem

A
  • Context-dependent memory: de juiste cues en de juiste context zorgen voor retrieval.
  • Anders geëncodeerd in verleden
  • Repressed memory: Onderdrukking van trauma -> anders gecodeerd
  • misformation effect: je krijgt info die niet klopt, maar toch wordt het geïntegreerd in je eigen herinneringen.
30
Q

Fouten in geheugen

A
  • Misformation effect: je krijgt info die niet klopt, maar toch wordt het geïntegreerd in je eigen herinneringen.
  • Kinderen zijn beïnvloedbaar: politieverhoor, open vragen stellen. Kinderen zijn heel beïnvloedbaar.
  • Constructive effect: Mogelijk geen nauwkeurige reproducties van gebeurtenissen, maar kunnen worden gewijzigd door nieuwe informatie en zo gaten geheugen opvullen
31
Q

Biochemistry geheugen

A
  • neurotransmitters: chemicaliën die worden gebruikt om communicatie via axons aan elkaar te linken
  • long-term potentiation
  • glutamate: neurotransmitter
  • acetylcholine: neurotransmitter
32
Q

Hersen structuur & geheugen

A
  • Anterograde amnesie: het verliezen van skill om evenementen op te slaan die na een brain injury gebeuren.
    -> HM als patiënt met de hippocampus
  • Retrograde amnesia: het verliezen van geheugen van evenementen die vóór een brain injury gebeuren.
    Het verliezen van de skill om herinneringen op te halen die voor een injury zijn gebeurd.
33
Q

Verbetern van je memory

A
  • Mnemonic strategies: methodes om informatie te organiseren om ze zo te onthouden “you simply associate each number with a word”. Dus je linked iets wat je leert aan iets wat je al weet.
  • Distributed practice : informatie aanleren in verschillende studeer-sessies die tijd tussen de sessies in hebben
  • Massed practice: in één specifieke tijdsperiode alle informatie proberen te leren