College 3 - Logica in de 12de eeuw Flashcards

1
Q

Wat is het verschil tussen ‘logica antiqua’ en ‘logica moderna’?

A

Logica antiqua: Aristotelische logica, maar dan ingewikkelder dan voor de 12de eeuw.

Logica moderna: logica die door de middeleeuwse filosofen zelf wordt ontwikkeld parallel aan die van Aristoteles. Gruwelijk technisch, maar de polemische termen (om drogredenen te ontmaskeren) vind je overal terug in Latijnse teksten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat misten de middeleeuwse filosofen in de logica van Aristoteles en hoe probeerden ze dat op te lossen?

A

Ze misten context. De betekenis van een woord is namelijk afhankelijk van de context. Als je weet in welke zin een woord gebruikt wordt, kun je makkelijker drogredenen ontdekken.

Dus gingen ze de betekenis en logische waarde van woorden analyseren in relatie tot de functie van de woorden in een zinsverband (propositioneel). –> ‘contextual approach’

Daarnaast gaat ‘logica moderna’ nog verder door de eigenschappen van termen (proprietates terminorum) in een zinsverband te analyseren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welke 2 eigenschappen van termen heb je?

A

Significatio = betekenis: een mentaal concept dat in je geest ontstaat als je het woord hoort –> vaste, niet-variabele eigenschap.

Suppositio: een betekenisdragende term gebruiken voor het feitelijk aanduiden van iets (staat voor iets) –> variabele eigenschap die bovenop de ‘significatio’ komt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is een ‘impositio’?

A

Dat is de act van naamgeving:

Gebeurt random wanneer iemand voor het eerst een nieuw ding een naam geeft (net als adam de dieren een naam geeft in de bijbel).

  • legt de significatio van een woord vast
  • bestaat uit het koppelen van een klank aan een ding
  • deze koppeling is willekeurig (woorden zoals ‘gong’ zijn dus een uitzondering)

Woorden die meerdere betekenissen hebben zijn dus toevallig ontstaan doordat in 2 verschillende naamgevingsactes dezelfde klank is gebruikt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke 3 soorten suppositio zijn er?

A
  1. ) suppositio personalis: staat voor het individu of ding waar het over gaat. -> daar loopt een mens
  2. ) suppositio materialis: staat voor het woord zelf. -> ‘mens’ is een woord
  3. ) suppositio simplex: staat voor een algemeen begrip. -> de mens is het edelste schepsel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Waar staat ‘universalia’ voor?

A

Dat is de grootste filosofische discussie van de 12de eeuw en gaat over de vraag: waarom spreken we in algemene begrippen?

Is ontstaan doordat filosofen de uitdaging aangaan die gesteld is door Porphyrius in ‘Isagone’.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Waar gaat ‘Isagone’ van Porphyrius over?

A

Het is een inleiding tot de categorieën van Aristoteles.

Hij ontwerpt een hiërarchie die vaak wordt afgebeeld als een boom, waarin je werkt van heel een algemeen begrip naar een steeds meer concreet begrip (platoonse volgorde).

De boom van de mens ziet er zo uit:

  1. ) Substantie —> iets dat los kan bestaan
  2. ) Lichaam ‘corpus’
  3. ) Bezield lichaam ‘animatum …’
  4. ) Dier (zintuiglijk ‘sensible’ bezield lichaam)
  5. ) Rationeel dier
  6. ) Mens (sterfelijk rationeel dier)
  7. ) Individuele mensen (dit is geen soort meer - wortels van de boom)
Genus = klasse
Species = soort --> onderdeel van klasse

genus generalissium = hoogste klasse (substantie)
genus subaltemum = ondergeschikte klasse
species specialissima = laagste soort (mens)

differentia specifica = soortelijk verschil –> lichamelijk of immaterieel bijvoorbeeld

Porphyrius denkt dat voor elke Aristotelische categorie zo’n boom bestaat.

  1. ) De eerste substantie van Aristoteles is een individu.
  2. ) De tweede substantie van Aristoteles is de ‘soort’.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke drie vragen stelt Porphyrius?

A
  1. ) Bestaan klassen en soorten werkelijk of zijn het slechts mentale constructen?
  2. ) Als ze werkelijk bestaan, zij ze dan lichamelijk of onlichamelijk?
  3. ) Als ze onlichamelijk zijn, waar bevinden ze zich dan? -> Zijn ze zintuigelijk waarneembaar of niet? (Aristoteles vs. Plato)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welke 3 posities zijn ingenomen als antwoord op Porphyrius?

A

1.) Roscelin van Compiegne

Radicale opvatting: Algemeenheden bestaan niet (is een conventie). Een universale is niets anders dan betekenisloze woorden (een loutere zucht).

—> nominalisme/vacalisme

2.) Willem van Champeaux

Universalia zijn dingen. Onze soort zit IN ons. We delen allemaal dezelfde materiële essentie, maar verschillen van elkaar in accidentele eigenschappen.

—> ‘realisme van de materiële essentie’ (Res = ding)

3.) Petrus Abaelardus

Reageert op Champeaux: kunnen geen dingen zijn, want in strijd met natuurwetenschappen (boom van Porphyrius). Zijn dus woorden, maar ze hebben wél betekenis.

Universalia zijn toestanden = status (bestaan echt, maar zijn geen dingen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly