College 1 - substantie dualisme Flashcards

1
Q

Conceptueel onderzoek

A

Onderzoek doen naar de betekenis van concepten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Normaal/manifest wereldbeeld

A

Het beeld van de wereld dat we krijgen door onze dagelijkse interactie met de wereld via de zintuigen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wetenschappelijke/empirische wereldbeeld

A

Wereldbeeld aan de hand van de wetenschap, maar wat de wetenschap ons vertelt komt niet altijd overeen met onze ervaring

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Spanningen tussen de wereldbeelden

A

Wat is de link tussen de wereldbeelden?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Filosofie als conceptuele verheldering

A

Je kijkt naar de wetenschap om de concepten bij te stellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Filosofie als geldigheidswetenschap

A

Stilstaan bij de fundamentele concepten, zijn deze wel geldig?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Filosofie als perspectiefwisseling

A

Nadenken over zaken om van perspectief te wisselen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Filosofie als zoektocht vaar de waarheid

A

Het ging niet om de waarheid maar de overtuigingskracht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Filosofie is dit allemaal (en meer?)

A

We willen weten wat we bedoelen met onze concepten, we willen dat ze geldig zijn en om daar achter te komen moeten we soms een ander perspectief innemen, zodat we alles zo helder en duidelijk mogelijk krijgen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is filosofie niet?

A

Filosofie is niet een beetje kletsen, dat je feitenvrij zou kunnen doen. Het is ook geen scepticisme of relativisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Scepticisme

A

Twijfelen aan het feit dat je kennis kan hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Relativisme

A

Het idee dat een bepaald concept niet op zich staat, maar afhankelijk is van iets anders

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Filosofie is…

A

De studie van het kritisch denken (ethische vragen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

The problem of consciousness

A

Mensen hebben dualistische intuïties, maar als je in je geest wat voelt, dan gebeurt er wat in de brein en vaak ook andersom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Dualistische intuïties

A

Dat ze de intuïtie hebben dat lichaam en geest twee totaal verschillende dingen zijn, die onafhankelijk van elkaar kunnen bestaan en functioneren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

3 mentale toestanden van het bewustzijn (initiële indeling)

A
  1. Bewuste ervaringen
  2. Cognitie
  3. Emoties
17
Q

Bewuste ervaringen

A

kwalitatief gevoel bij een bepaalde ervaring, qualia(quale)/What-is-it-likeness?

18
Q

Cognitie

A

Propositionele attitudes (PA’s) –> houdingen tov een propositie (betekenis van een zin). PA’s gaan ergens over (intentionaliteit) en zijn discrete entiteiten (staan los van elkaar)

19
Q

Emoties

A

Bewuste ervaring + cognitieve toestand –> ze hebben zowel kwalitatief karakter als intentionaliteit

20
Q

Het algemene probleem

A

Hoe past bewustzijn in de fysische wereld?

21
Q

Subproblemen

A

hoe verhouden ervaringen/cognities/emoties zich tot de (rest van de) fysische wereld, met name tot het lichaam en tot het brein

22
Q

Substantie

A

Datgene wat op zichzelf kan bestaan (geen eigenschappen)

23
Q

Substantie-dualisme (Rene Descartes)

A

Er zijn 2 substanties, res cogitans en res extensa

24
Q

Res cogitans

A

De denkende substantie –> mentaal/geestelijk

25
Q

Res extensa

A

De uitgebreide substantie –> materieel/uitgebreid, neemt plaats in in de ruimte

26
Q

Beweging

A

Ontstaat door botsing tussen de uitgebreide substanties

27
Q

Accidentele eigenschap

A

Een eigenschap die kan veranderen

28
Q

1e methode Descartes

A

De radicale twijfel –> alles in twijfel trekken, cogito ergo sum

29
Q

Cogito ergo sum

A

Ik denk, dus is besta

30
Q

2e methode Descartes

A

Helder en duidelijk inzicht –> Alle methoden die Descartes helder en duidelijk inziet zijn waar.

God bestaat omdat hij perfect is,
hij is goed omdat hij perfect,
hij bedriegt niet, omdat hij goed is

En dus ben ik een uitgebreide substantie

31
Q

Interactie probleem (Patrick Swayze)

A

Hoe kan een niet-fysische substantie (zonder uitgebreidheid) botsen met de fysische substantie? (Elizabeth van Bohemen)

32
Q

Oplossing interactie probleem

A

Lichaam en geest interactieren in de pijnappelklier –> geen overtuigende verklaring

Of God regelt deze interactie, maar hoe?

33
Q

Occasionalisme

A

Alleen God is de ware oorzaak van dingen in de wereld (mijn wens/gedachte is de gelegenheid (occasion) voor God om mijn arm op te steken)

34
Q

Parallelisme

A

Als we twee klokken hebben die synchroon lopen, dan komt dat doordat ze zo gemaakt zijn –> hetzelfde geldt voor lichaam en geest (God heeft ons zo gemaakt)

35
Q

Probleem occasionalisme en parallelisme

A

Hoe doet God dit dan?

36
Q

Elizabeth von der Pfalz

A

Onze normale opvatting van een ziel is er toch een waarbij die ziel 3D is