Cluster 4: Plasticiteit of hersenontwikkeling Flashcards

1
Q

Plasticiteit

A

Verandering van structuur, functie en organisatie van neuronen of zenuwcellen als gevolg van nieuwe ervaringen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Ervarings onafhankelijk

A

Bepaald door eigen lijf, volgens genetisch programma. Zonder invloed van buitenaf. Altijd in bepaalde volgorde.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Ervaringsverwacht

A

Bepaald door combi genen en omgeving. Kritische periode van belang.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Ervaringsafhankelijk

A

Afhankelijk van wat een individueel mens doet. Maakt hersenen verschillend.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Functionele plasticiteit

A

Verandering in werking van het brein. Gebieden kunnen functioneel verbonden zijn, (in)actief bij bepaalde taak.
- Activatie stijging
- Activatie daling
- Herverdeling
- Reorganisatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Structurele plasticiteit

A

Verandering in fysieke structuur van het brein (grootte, vorm, densiteit, connectiviteit grijze/witte stof, ventrikels).
- Grijze stof
- Witte stof (is nog niet volledig ontwikkeld bij adolescenten, belangrijk bij EF)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Kritieke periode

A

Strikt tijdsvenster van verhoogde sensitiviteit voor exogene stimuli die noodzakelijk zijn voor normale ontwikkeling en die permanent competenties veranderen.

Bijv. Ontwikkeling zicht tussen 8 maanden en 3 jaar, moedereend experiment.

Abrupt begin en eind en daarna niet meer te fixen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Sensitieve periode

A

Graduele fase waarin individu meest gevoelig is voor specifieke omgevingsstimuli. Beste periode om iets te leren.

Bijv. Aanleren van (2e) taal

Vaardigheid kan alsnog worden aangeleerd, maar minder efficiënt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Belangrijk voor leren

A

Neurons that fire together, wire together.”

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Plasticiteit en pathologie

A

Schade beperkt zich niet enkel tot locatie van de laesie. Ook netwerk waar corticale gebied toe behoort wordt aangedaan.
Je ziet vaak meer schade bij snelle ontwikkeling van schade (bv. beroerte), dan langzame schade (glioom) door minder tijd voor plasticiteit.
Bij trage evolutie zie je dat connectiviteit tussen andere modules versterkt wat voor compensatie kan zorgen en daardoor minder cognitieve problemen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hiërarchisch proces van reorganisatie

A

Bij beginnende schade zie je nabijgelegen gebieden bijspringen. Wat steeds verder uitbreidt:
1. Blijvende functionaliteit in aangetast gebied -> weefsel functioneert nog.
2. Redistributie van gebieden rond aangetast gebied.
3. Betrokkenheid van veraf gelegen ipsilaterale gebieden of contralateraal (andere kant).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Crossmodale plasticiteit

A

Hersengebied verandert in type informatie wat het verwerkt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Contralaterale plasticiteit

A

Hersenfunctie wordt overgenomen door gebied aan andere kant van hersenen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Neuroplasticiteit verhogen door

A
  1. Rijke omgeving en multimodale stimulatie (VR training, muziek-gerelateerde therapie)
  2. Hersenstimulatie (Activeren van bepaalde hersengebieden)
  3. Farmacologische modulator van neurale plasticiteit (Amfetamines, levodopa)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Plasticiteit over lifespan

A
  • Levensbegin -> organisatie van onvolwassen brein.
  • Volwassenheid -> iets nieuws leren of iets herinneren.
  • Hersenschade -> compensatie verloren functies of maximaliseren overgebleven functies.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hersenonwikkeling

A

In de eerste jaren na je geboorte neemt de witte stof in grote hoeveelheden toe. Dit maakt het brein erg kwetsbaar. Aan de andere kant zorgt het voor veel plasticiteit.

17
Q

Stressoverdracht

A
  1. Cortisol moeder
  2. Bloedtoevoer foetus
  3. 11HSD2 functie (enzym dat cortisol afbreekt)
  4. Epigenetica
18
Q

Prematuriteit

A

Een kindje is prematuur bij < 37 weken. En extreem prematuur bij <32 weken.

Bij vroeggeboorte wordt de myelinisatie onderbroken ->
- algemene verkleining brein (witte en grijze stof)
- grotere effecten blootstelling aan meer stressoren in NICU
- hersenconnectiviteit is anders
- cerebellum is minder ontwikkeld

19
Q

Complicaties vroeggeboorte door

A
  1. Blootstelling aan heftige prikkels (geluiden, pijn, medische handelingen).
  2. Overprikkeling
  3. Ziektes, complicaties
  4. Minder contact door couveuse
  5. Missen intra-uteriene stimulatie (bv hormonen moeder)
20
Q

Op latere leeftijd

A
  1. Psychosociaal: ADHD/aandachts-/concentratieproblemen, ASS, gedragsproblemen.
  2. Mentaal: cognitieve achterstand, taalproblemen, schoolproblemen.
  3. Motorisch: Cerebrale parese, motorische achterstand.
  4. Fysiek: groeiachterstand, <weerstand, visuele/gehoor problemen, luchtwegproblemen.
21
Q

Cerebrale parese

A

Een syndroom van aangeboren hersenschade. De oorzaak is meestal onbekend en het wordt vaak pas ontdekt bij de eerste problemen. Kan erg verschillen per persoon:
- Spastisch: veel spierspanning, opgetrokken, gespannen arm en hand.
- Dyskinesie: onvrijwillig bewegingen heen en weer bewegen.
- Ataxisch: slechte coördinatie.
- Mixed

(Risicofactoren: prematuriteit, complicaties geboorte, infectie moeder tijdens zwangerschap.)

22
Q

Gevolgen cerebrale parese

A
  • Invalide en/of handicap (mentaal/fysiek)
  • (Extreme) spierspanning (voeten/handen/benen, veel pijn)
  • Problemen praten/slikken
  • Vergroeiing gewrichten (door spierspanning)
  • Problemen zien/horen
  • Gedragsproblemen (overprikkeld, overvraagd, laag zelfbeeld)
  • Epilepsie (hierdoor kan hersenschade toenemen)
23
Q

Autismespectrumstoornis (ASS)

A

A) Blijvende tekorten in de sociale communicatie en interactie.
B) Beperkte zich herhalende gedragspatronen, beperkte interesses en activiteiten.

<12 maanden:
- lacht niet
- geen oogcontact
- reageert niet als hij wordt aangesproken
- afwezigheid van gebrabbel
- geen sociale gebaren, zoals wijzen/zwaaien
- geen interesse in andere mensen

12-24 maanden:
- geen functioneel gebruik woorden
- gebruikt geen 2-woorden zinnen