Cluster 2: Dementie Flashcards

1
Q

Screening dementie

A
  1. MOCA (in beginfase)
  2. MMSE (later)

(Belangrijk voor bepalen van de ersnt, maar kunnen niet gebruikt worden voor diagnose.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Dementie

A

Overkoepelende term voor geheugenverlies en andere problemen met betrekking tot het denken, die interfereren met het dagelijks leven.

  1. Geheugenverslies + minstens 1 van de volgende:
    - afasie (taal)
    - apraxie (motor)
    - agnose (visus)
    - executief functioneren
  2. Verstoort de onafhankelijkheid van de persoon in het dagelijks leven (sociaal/werk).
  3. Capaciteit duidelijk minder dan voorheen (middels proxy).
  4. Diagnose wordt NIET gemaakt als patient een delirium (plotselinge verwardheid) heeft.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Nieuwe richtlijnen NHG

A
  1. interfereren dagelijks functioneren
  2. duidelijk toegenomen klachten tov eerder functioneren
  3. niet verklaard door depressie / delier
  4. diagnose obv anamnese, heteroanamnese en geobjectiveerd met MMSE en Kloktekentest of RUDAS
  5. cogn. beperkingen laten zich zien in ≥ 2 domeinen
    a. geheugen / nieuwe info opslaan
    b. redeneren / uitvoeren complexe taken, inschatten, EF
    c. visuospatiële functies, apraxie, agnose
    d. taalfuncties, afase
    e. gedrag / persoonlijkheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Neurodegeneratieve ziekte

A

Ziekte van het zenuwstelsel waarbij in de loop van de jaren zenuwcellen (neuronen) vroegtijdig afsterven in bepaalde gebieden in het CNS.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Eerste symptomen dementie !

A
  1. problemen geheugen / concentratie
  2. < interesse
  3. > emotionele instabiliteit
  4. > prikkelbaarheid
  5. eerder moe
  6. moeilijkheden routines
  7. > angst en onzekerheid
  8. woordvindingsproblemen, > twijfelen en/of trager reageren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Fases dementie

A
  1. Preklinische fase -> achteruitgang van cognitief functioneren, maar nog geen diagnose.
  2. Mild cognitive impairment (MCI) -> problemen geheugen, taal en oordelen maar nog geen beperkingen in dagelijks leven.
  3. Dementie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Diagnose MCI

A
  1. Subjectieve cognitieve klachten door patient/verzorger
  2. Objectieve cognitieve achteruigang zichtbaar in tests
  3. Geen achteruitgang in dagelijks functioneren
  4. Geen dementie

1/3 krijgt dementie, 1/3 blijft bij MCI, 1/3 gaat terug naar normaal.
Er kan onderscheid worden gemaakt in MCI met/zonder geheugenproblemen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Preklinische Dementie

A

Kan alleen worden vastgesteld met biomarkers!
Nog geen klachten over verschil in testscores tov gezonde populatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

A/T/N

A

Amyloide, Tau (p-tau, t-tau), Neurologisch deficit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Cognitieve Reserve Hypothese !

A

Hoge educatie, beweging en een gezonde leefstijl kunnen zorgen voor compensatie van onderliggende breinschade.
1. Brein reserve (hardware) -> wat je hebt in je brein.
2. Cognitieve reserve (software) -> hoe je het gebruikt.

(Mensen met een hoge cognitieve reserve worden vaak later gediagnosticeerd, maar gaan daarna wel sneller achteruit.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Problem with norms

A
  • Lack of validated norms (for 75+).
  • Most tests based on cross sectional data and/or selected populations. Small sample sizes are also common.
  • Not considering sociodemographic variables.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Soorten dementie !

A
  • Alzheimer’s Dementie
  • Vasculaire & subcorticale dementie
  • Lewy Body Dementie
  • Frontotemporale Dementie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Risicofactoren dementie

A
  • Hoge leeftijd !!!
  • Vrouwelijk geslacht
  • Positieve familieanamnes
  • Lage SES
  • Hoge bloeddruk
  • Eerdere hersentrauma’s
  • Genetische factoren
  • Lager educatieniveau
  • MI, beroerte, vaatziekte
  • Depressie, persoonlijkheidsstoornis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Waarom individuele verschillen?

A

Interactie gen x omgeving.
Omgeving kan beschermende factor zijn (hoge SES, hoog IQ).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Alzheimer’s Dementie (AD)

A

Geheugenverlies.
Slechter episodisch geheugen en oriëntatie. Ook word-finding problems (taalproblemen). Vroegtijdig apathie en verminderde interesse of depressie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Neuropsychiatrische symptomen AD

A

Kerneigenschappen AD
1. Vroegtijdig: depressie & apathie, vaak ook verbale en fysieke onrust.
2. Later: delusies, hallucinaties, apathie meest frequent en persisterend.

17
Q

Neurologie van Alzheimer

A

Progressieve atrofie van hersenweefsel en vorming van plaques en tangles om neuronen.
Grotere ventrikels, kleinere hippocampus en mediale temporaalkwab. Ook problemen frontale kwabben.
Procedureel geheugen nog redelijk intact, basale ganglia nog relatief prima.

18
Q

Amyloide Cascade Hypothese van Alzheimer

A

Stapeling van amyloïde (vettig stofje) zorgt voor aanpassingen in de synapsen en aanmaak van tau (een ander eiwit).
Dit zorgt voor functionele neurale veranderingen, gerelateerd aan cognitieve achteruitgang.

19
Q

Biomarkers AD

A
  1. T-tau
  2. P-tau
  3. Amyloïd Beta
20
Q

Excessive plasticity burden

A

Een kwetsbaar brein, uit balans (door bv. leeftijd, laag oestrogeen, hoofdtrauma, beroerte, Down).

21
Q

Waarschuwingssignalen AD

A
  • Geheugenverlies
  • Problemen met taal
  • Desorientatie in tijd en ruimte etc.
22
Q

Episodisch geheugen test AD

A
  • Visuele Associatie Test (VAT)
  • 15 woorden test
  • Verhaaltjes
  • Ruimtelijk patroon
23
Q

Soorten testen AD

A
  • Cogntieve assessments (MMSE)
  • Functionele assessments
  • Global assessments (Global Deterioration Scale (GDS))
  • Caregiver-based assessments (Neuropsychiatric Inventory (NPI))
  • Neuropsychologische tests (MMSE, leestest, geheugen scale, verbale vloeiendheid en gedrag)
24
Q

Vasculaire dementie (VaD)

A

EF disfunctie, aandachtstekort, motorische traagheid, (over algemeen meer motor impairment!) vroege apathie, verbaal minder vloeiend en meer herhalingsfouten door vasthoudend gedrag.
Geheugen is vaak prima. Taal en herkenning ook.

25
Q

Vaak gevolg van (VaD)

A
  • Beroerte
  • Corticaal infarct
  • Stil infarct
  • Witte stof aandoening (meest voorkomend)
  • Lacunar infarct (meest voorkomend): bloedvat richting dieper gelegen hersendelen verstopt.
26
Q

Criteria VaD

A
  1. Aanwezigheid focal signs (tekorten in perceptie of gedrag)
  2. Combi: beginnende dementie binnen 3 maanden na beroerte (abrupte/stapsgewijze achteruitgang, NIET gradueel)
  3. Zaken zoals hematoma of tumoren uitsluiten/bevestigen met CT of MRI
27
Q

Lewy Body Dementie (LBD)

A

Erge geheugenproblemen! Sterk variabele alertheid, concentratie en cognitie. Ook visuele hallucinaties en Parkinson achtige symptomen.
(Er ontstaan hoopjes eiwiten in de neuronen: Lewy Bodies.)

28
Q

Kernsymptomen LBD

A
  1. Flucturerende alertheid, concentratie en cognitie (verschilt echt per dag!)
  2. Visuele hallucinaties
  3. Parkinson achtige symptomen (traagheid, spierstijfheid, trillen, verandering stem)
29
Q

Specifieke symptomen (LBD)

A
  1. Momenten van (flauw)vallen
  2. Valt overdag snel en makkelijk in slaap en verstoorde, verwarde nachten met nachtmerries en hullicinaties
30
Q

Fronto-temporale Dementie (FTD)

A

Vooral gedragsmatige problemen. Daarna cognitie, taal en EF.
Geheugen blijft langst goed van alle vormen.

Relatief jong (45-65 jaar), 25% genetisch.

31
Q

Symptomen FTD

A
  • ongeremd en sociaal ongepast gedrag
  • ongepast seksueel gedrag
  • verlies interesse persoonlijke verzorging en hygiene
  • compulsief eetgedrag en orale fixatie
  • apatie, gebrek motivatie, gebrek bezorgdheid over anderen
  • spraak- en taalproblemen
  • geheugenverlies
  • minder inhibitie, dus bv maar online blijven shoppen
32
Q

Afronden diagnose

A
  1. Leg uit -> welke vorm
  2. Beschrijf -> wat ze nog wel kunnen en wat valt te compenseren, geef tips
  3. Overleg -> beloof van de zeikte en maak een zorgplan
  4. Leg uit -> geen behandeling mogelijk, maar wel symptoombestrijding
    (Let ook op verzorgers.)
33
Q

Behandeling Alzheimer’s Dementie (AD)

A
  1. Medicatie zoals cholinesterase remmers (werken niet heel lang).
  2. Non-farmacologische behandeling: geheugen hulpmiddelen, taal en spraaktherapie, geheugen stimulatie, problem solving therapie, revalidatie, muziektherapie, E-health, etc.
34
Q

Behandeling Vasculaire Dementie (VaD)

A
  1. Preventie nieuwe beroertes
  2. Aspirin verlaagt progressie
  3. Leefstijlveranderingen
35
Q

Behandeling Lewy Body Dementie (LBD)

A

Medicatie tegen parkinsonachtige- en psychiatrische symptomen.

36
Q

Frontotemporale Dementie (FTD)

A

Medicatie zoals antidepressiva (SSRI) en anti-psychotica.

37
Q

Link Alzheimer & down syndroom

A

Down syndroom extra APP eiwit (3x chromosoom 21) en dus meer amyloid-b –> overmatige aanmaak.

38
Q

Link Alzheimer & verstandelijke beperking

A

Is onduidelijk.
Mogelijk; hogere kans op Alzheimer door minder cognitieve reserve.

39
Q

Diagnose dementie bij VB/DS

A

Is niet objectief meetbaar.
Voor/rond/na diagnose -> gedragsverandering: angst, prikkelbaarheid en agressie, apathie en depressie, verstoring eetlust/gedrag, ontremd gedrag, psychose, slaapproblemen.

Advies -> vanaf 35 jaar nulmeting en andere diagnoses uitsluiten.