Chemie van het leven Flashcards

1
Q

Aminozuren

A

De bouwstenen waaruit eiwitten zijn opgebouwd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Disachariden

A

Koolhydraten die bestaan uit twee aan elkaar verbonden monosachariden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

DNA

A

De code waarin al het erfelijk materiaal van organismen is vastgelegd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Eiwit

A

Een natuurlijk polymeer, bestaande uit een keten van aminozuren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Eiwitsynthese

A

Het proces waarin eiwitten worden gemaakt via condensatiepolymerisatie, waarbij aminozuren aan elkaar binden op basis van de informatie in het DNA.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Enzym

A

Eiwit dat ervoor zorgt dat processen in het lichaam sneller verlopen (biologische katalysator).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Enzym-substraat complex

A

Complex (samengesteld deeltje) dat ontstaat doordat de betreffende stof (substraat) aan het enzym wordt gebonden, waardoor de gekatalyseerde reactie kan plaatsvinden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Essentiële vetzuren

A

Vetten die niet door het menselijk lichaam kunnen worden aangemaakt en moeten worden opgenomen door middel van voeding.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Fosfolipiden

A

Tri-esters van glycerol, waarvan de middelste OH-groep gebonden is aan verbinding waarin een fosfaatgroep voorkomt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Genetische code

A

De drieletterige code die bij de eiwitsynthese codeert voor de aminozuren in eiwitten, afgelezen uit het DNA.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Glycerol

A

Een verbinding met de molecuulformule C3H8O3, die samen met drie vetzuren een vet of olie vormt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Glycogeen

A

Een polysacharide die is opgebouwd uit glucose-eenheden, bij mensen en dieren is opgeslagen in de lever en dient als energieopslag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Koolhydraten

A

Voedingsstoffen (suikers) die dienen als brand-stof en energieleverancier voor het lichaam.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Monosachariden

A

Koolhydraten die bestaan uit één sacharide.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Niet-essentiële vetzuren

A

Vetten die door het lichaam worden gevormd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Nucleïnezuren

A

DNA en RNA; natuurlijke polymeren waarin de erfelijke eigenschappen zijn vastgelegd.

17
Q

Onverzadigde vetten

A

Vetten waarvan de vetzuren minstens één C=C-binding bevatten.

18
Q

pH-optimum

A

De optimale pH voor een enzym, waarbij het enzym het beste werkt.

19
Q

Polysachariden

A

Koolhydraten die bestaan uit lange ketens van sachariden.

20
Q

Primaire structuur van een eiwit

A

De volgorde van de aminozuren in een eiwit.

21
Q

RNA

A

Natuurlijke polymeren die de erfelijke informatie (DNA) vanuit de celkern naar het eiwitproducerende deel van de cel overbrengen.

22
Q

Secundaire structuur van een eiwit

A

Eerste vouwing van een eiwit door waterstofbruggen in α-helices (spiraal) en/of β-sheets (plaat).

23
Q

Substraat

A

Een stof die met behulp van een enzym in een chemische reactie wordt omgezet.

24
Q

Temperatuuroptimum

A

De optimale temperatuur voor een enzym, waarbij het enzym het beste werkt.

25
Q

Tertiaire structuur van een eiwit

A

Tweede vouwing van een eiwit in de uiteindelijke drie dimensionale structuur, waarbij verschillende soorten bindingen een rol spelen (H-bruggen, ionbindingen, polaire en apolaire aantrekking, zwavelbruggen).

26
Q

Verzadigde vetten

A

Vetten waarvan de vetzuren geen C=C-binding bevatten.

27
Q

Vetten

A

Voedingsstoffen die dienen als reservebrandstof voor het lichaam, opgebouwd uit glycerol en drie vetzuren.

28
Q

Vetzuren

A

Een keten van ten minste zestien koolstofatomen en een zuurgroep.