Chapter 3 Flashcards

1
Q

Abstract denken

A

Kinderen van 10 tot 12 jaar kunnen steeds beter abstract denken, dus ook over situaties die zij niet zelf hebben meegemaakt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Animatisch denken

A

Geloven dat voorwerpen kunnen denken, gevoelens en wensen hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Behaviorisme

A

Een kind start als een ‘onbeschreven blad’ waarna gedrag wordt aangeleerd. Dat noem je conditionering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Centratie

A

Het focussen van kinderen op een factor van een probleem, waardoor het kind andere belangrijke aspecten niet meeneemt in de oplossing

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Cognitieve ontwikkeling

A

Dingen leren, onthouden en toepassen noem je ontwikkeling van verstand of cognitieve ontwikkeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Cognitivisme

A

Een kind leert zichzelf uit nieuwsgierigheid nieuwe dingen aan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Conservatie

A

Het besef dat de hoeveelheid hetzelfde blijft wanneer de vorm verandert

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Constructivisme

A

Samen ervaringen opdoen in een realistische omgeving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Gagne

A

Gagne zegt dat het verstand een ingewikkeld systeem is dat informatie opneemt, opslaat en ordent

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Experimenteren

A

Experimenteren is eigenlijk gewoon maar iets proberen. Experimenteren helpt om problemen op te lossen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hersenhelften

A

Hersenen bestaan uit twee helften, een linker-en een rechterhersenhelft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Linkerhelft

A

Doet veel denkwerk, is bezig met woorden, taal en rekenen en voert logische taken uit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Rechterhelft

A

Is veel bezig met waarneming, kleur en ruimtelijk inzicht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hersengebieden

A

Onze hersenen zijn in te delen in verschillende kleine gebieden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Imiteren

A

Imiteren is het gedrag van anderen nadoen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Magisch denken

A

Peuters kunnen moeilijk onderscheid maken tussen fantasie en werkelijkheid

17
Q

Mentale representatie

A

Een kind van ongeveer twee jaar kan vooraf een beeld in zijn hoofd maken van een gebeurtenis

18
Q

Objectpermanentie

A

De baby begrijpt dat een voorwerp blijft bestaan, ook al is het uit het zicht

19
Q

Patroonherkenning

A

Onze hersenen werken op basis van patroonherkenning

20
Q

Pavlov

A

Pavlov was een behaviorist. Hij was de eerste onderzoeker die het begrip ‘conditioneren’ onderzocht bij honden

21
Q

Piaget

A

Volgens Jean Piaget ontwikkelen kinderen zich op cognitief gebied in vier fasen

22
Q

Piaget fases

A

1 De sensomotorische fase (0 t/m 2 jaar)
2 De preoperationele fase (2 t/m 6 jaar)
3 De concreet operationele fase (6 t/m 10 jaar).
4 De formeel operationele fase (12 t/m 15 jaar)

23
Q

Psychische operatie

A

Kinderen van 6 t/m 10 jaar worden minder impulsief, omdat zij beter problemen kunnen oplossen door eerst dingen in hun hoofd uit te werken voordat zij in actie komen

24
Q

Reflecteren

A

Kinderen van 10 tot 12 jaar kunnen zich inleven in verschillende standpunten

25
Q

Reflex

A

Een reflex is een automatische reactie op prikkels uit de omgeving

26
Q

Reflexen van een baby

A

Hij kan zuigen aan de borst, sabbelen, slaan met zijn armpjes

27
Q

Rolmodel

A

Ouders en begeleiders doen dingen voor zodat kinderen ze na kunnen doen. Zij zijn rolmodel

28
Q

Vygotsky

A

Ouders en begeleiders doen dingen voor als rolmodel zodat kinderen ze na kunnen doen

29
Q

Zelfontdekkend leren

A

Daarmee bedoelt hij dat een kind nieuwsgierig is en vanuit zijn eigen interesse een uitdaging zoekt

30
Q

Zone van naaste ontwikkeling

A

Als je kinderen uitdaagt met iets wat ze nog net niet begrijpen leren ze het beste