chapitre 2 Flashcards
ennemi
vijandelijk
apporter
brengen
légion
het legioen
2 marchants
tweeswnijdend
arme
slapwapen
monter la garde
waken
sécurité
de veilgheid
empereur
de keizer
mener
leiden
chef
de aanvoerden
ancêtres
voorouders
domaine
het gebred
découverte
de vondst
le remous
woeling
trouble
ongeregldheden
épée
het zwaard
soudain
plotselling
violent
gewelddadig
franchir
overschrijden
bouclier
het schild
casque
de helm
le fait
het feit
dirigeant
de leider
la tour
het geheel
séjourner
verblijven
répandre
verspreiden
fonder
vestigen
découvrir
ontdekken
inconnue
onbekend
distinction
het onderscheid
la surpopulation
de overbevolking
personne
mens
rapport
de verhouding
taille
het middel
vie
het bestaan
descendant
de ofstammeling
ère
jaarvelling
indépendant
zelstanding / autonoom
la société
samenleving/ maatschappij
l’ennemi
de vijand
prisonnier de guerre
de krijgsgevangene
le rendement
de opbrensgten
faire éruption dans
binnenvallen
rive
de oever
cours d’eau
waterloop
parler
spreken, spraaken, gesproken
commencer
beginnen, begonnen, begonnen
savoir
weten, wisten, geweten
écrire
schrijven, screef ( schreven), geschreten
voir
zien, zagen, gezien
naitre
ontstaan, ontstonden, ontstavan
exitser
bestaan, bestonden, bestaan