Celbiologie Flashcards

1
Q

Celcyclus

A
  • Uitwendige controle - mitogene, groeifactoren, multipotente factoren - via receptoren - om genen in evenwicht te houden, stimulatie/onderdrukking
  • Inwendige controle - P53 gen activeerd P21 gen - bindt op cycline - celcyclus stilgelegt, DNA nog een keer gecontroleerd - P21 afgebroken - wanneer DNA teveel is beschadigt, veel P53 gen - celdood/apoptose
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Mitose

A
  • Interfase - cel in rust
  • Profase - aanvang chromosoomcondensatie - vorming spoelfiguur
  • Prometafase - kernenvelop totaal gedesintegreerd - sterkere condensatie chromatinedraad, chromosoom te zien onder LM - microtubuli spoelfiguur
  • Metafase - chromosomen equatoriaal - op evenaarsniveau
  • Anafase - scheiding kinetochoren - dochterchromatinen naar pool
  • Telofase - desintegratie kinetochoor-microtubuli - verlenging interpolaire microtubili - vorming envelop rond elke groep dochterchromosomen - decondensatie chromosomen - vorming nucleolus en celorganellen gelijkmatig verdeeld
  • Cytokinefase - scheiding cytoplasma - contractiele ring
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Meiose

A
  • Meiose-I - reductiedeling
  • Interfase
  • Profase
  • Letoteen stadium - chromosoom fijn draderig patroon
  • Zygoteen stadium - chromosoomparing/synapsis
  • Pachyteen stadium - condensatie chromosoom
  • Diploteen stadium - dochterchromatiden zichtbaar, verdwijning nucleolus/envelop, vorming spoelfiguur - crossing-over - door enzym stuk chromosoom afgeknipt en door ligase terug gebonden op een ander chromosoom
  • Diakinesis - einde crossing-over
  • Metafase - chromosomen equatoriaal
  • Anafase - geen deling centromeer - volledige chromosoom uit elkaar
  • Telofase - geringe despiralisatie - vorming nucleolus, envelop en volledige cytokinesis
  • Meiose-II - mitotische deling
  • Interfase - profase - metafase - anafase - telofase
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Algemene structuur van de cel

A
  • Kern - nucleolus - kernmembraan - chromatine, eu- en heterochromatine
  • Cytoplasma - ER, ruw en glad - golgi apparaat/complex, elektronen dens, intracellulaire vertering, ophalen stoffen - lysosomen, ontstaan uit endosomaal complex, vroeg en laat - centrosoma - mircotubuli, vanuit centrosoma, zodat alles op dezelfde plaats blijft, transport - intermediaire filamenten - ribosomen - polysomen, ribosomen in een groep, aanmaak eiwitten - mitochondrien, energie levranciers, energie komt vrij bij afsplitsen van fosfaat groep, ATP-ADP+Pi+E - peroxisomen
  • Granule, opgeslagen in de cel - vesikel, continue
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Kern

A
  • Euchromatine - actief - minst elektronen dens
  • Heterochromatine - inactief - elektronen dens
  • Junk DNA - niet coderend DNA
  • A-T - 2 waterstofbruggen
  • G-C - 3 waterstofbruggen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Celmembraan

A
  • Trilaminaire membraan - 2x elektronendens van 2,5nm en 1x transucent van 5 nm - samen 9nm en niet te zien met LM, wel EM
  • Lipide-proteine model, statisch - vloeibaar lipide-proteine model, niet statisch
  • Lipiden - fosfolipiden - cholesterol - glycolipiden
  • Proteine - integraal eiwit, intrensiek, aan 1 kant van membraan - transmembranair eiwit, kunnen lateraal bewegen/migreren - perifeer eiwitten, extrensiek, losjes verbonden aan celmembraan - verbindingseiwitten, structureel zorgen voor structuur en cel-cel verbindingen en linker zorgen dat cytoskelet gelinked wordt aan extracellulaire matrix - kanaal, meerdere hydrofobe zijketens, transport laag moleculaire/kleine stoffen met concentratiegradient mee, openen en sluiten kanaal kost energie - pomp, actief transport, tegen concentratiegradient in, transport van binnen naar buiten door binding molecuul - bi-directioneel, transport tegelijk, bv 2 natrium naar buiten, 1 kalium naar binnen, potentiaalverschil - receptor, signaaloverdracht, sleutel-slot principe
  • Functie - selectieve barriere - interactie met omgeving - versteviging - oppervalkte toename
  • Tijdelijke membraanmodificaties
  • Endocytose in enge zin - receptor-gemedieerd - selectief - adaptine/klatrine
  • Pinocytose (endocytose) - constitutief/continue - niet selectief - vesikels
  • Fagocytose - selectief gestuurd - actief - actine - macrofagen/microfagen
  • Exocytose - stoffen uitgescheiden - secretorische granules
  • Diacytose/contopempsis - endocytose - intracellulair transport - exocytose
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

ER - endoplasmatisch reticulum

A

Netwerk in cytoplasma van membraan structuren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

RER - ruw endoplasmatisch reticulum

A
  • Cisternae verbonden door tubili - continuiteit met kernenvelop - evenwijdige cisternae
  • Functie - eiwitsynthese, ribosomen - glycolysering, plaatsen van suikers op eiwitten - membraanreserve
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

GER - glad endoplasmatisch reticulum

A
  • Anastomoserende tubuli - continuiteit met RER
  • Functie - reserve cholesterol- en steroidmetabolisme - detoxificatie in levercellen - glycogeenmetabolisme - stapeling van ionen - membraanreserve- en metabolisme, aanmaak/opslag
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Sarcoplasmatisch reticulum

A

GER in spieren - calcium opgeslagen, spiercontractie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Golgi complex

A
  • Morfologie - in de buurt van RER - cisternae/sacculi - vesikels, sacculi aan uiteinden verbreedt, transportversikels, secreetgranules, secreetvesikels en endosomen - tubuli, verbinding verschillende dictyosomen
  • Functie - polariteit, convex is bol en naar RER gericht (cis-onrijp), concaaf is naar celmembraan gericht (trans-rijp) - synthese van glycoproteinen
  • COP-I proteine - protein complex that coats vesicles transporting proteins from the cis end of the Golgi complex back to the rough endoplasmic reticulum (ER), where they were originally synthesized and between golgi compartments. This type of transport is termed as retrograde transport, in contrast to the anterograde transport associated with theCOPII protein. The name “COPI” refers to the specific coat protein complex that initiates the budding process on the cis-Golgi membrane. The coat consists of large protein subcomplexes that are made of seven different protein subunits.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Endosomen

A
  • Membraan omgeven compartimemten geassocieerd met endocytose - receptor-gemedieerde endocytose
  • Vroege endosomen - perifeer in cytoplasma - clatrine gebonden visikels - pH 6.3
  • Transportvesikels - multivesiculaire lichaampjes
  • Late endosomen - pre-lysosomen - nabij golgi complex en nucleus - pH 5.5 - lysosomen
  • Functie - sorteren opgenomen eiwitten - recyclage receptor/afbraak ligand, afbraak receptor en ligand, recyclage van receptor en ligand, transport receptor en ligand
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Lysosomen

A
  • Verteren eiwitten tot basiselemtenten - bouwstenen opnieuw gebruikt
  • Proton pomp - H+ naar lysosomaal lumen - zure inhoud - pH 4.7
  • Transportproteinen - transport verteringsproducten - aminozuren, suikers, nucleotiden - naar cytoplasma
  • Structurele membraanproteinen - LAMPS, LGPS, LIMPS
  • Functie - intracellulaire vertering, endocytose, fagocytose, autofagie - extracellulaire vertering, degranulatie lysosomen - na vertering, stijging pH, restlichaampjes
  • Disfunctie - schadelijke stoffen, ontstekingsreactie - stapelingsziekte, ontbreken enzym
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Peroxisomen

A
  • Van levensbelang van de cel

- Functie - ontgiftiging

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Ribosomen

A
  • Aangemaakt in nucleolus - ribosomaal DNA - enzym - getransporteerd naar cytoplasma - vrij/gebonden aan membraan
  • Samenstelling - 55% ribonucleinezuur en 45% proteine
  • Functie - eiwitsynthese, translatie, T vervangen voor U, transcriptie, overgeschreven naar mRNA - afbraak eiwitten, protaesomen zijn grote eiwitcomplexen die tunneltjes vormen met protolytische enzymen om eiwitten af te breken, ubiquitin zorgt dat eiwit geen functie meer heeft
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Mitochondriën

A
  • Oppervlakte vergroting door instulpingen - energie opslag/aanmaak
  • Functie - verwerking van zuurstof - fosforylatie, zuurstof wordt gebruikt en water ontstaat - citroenzuurcyclus, terminale respiratie
  • Replicatie - samensmelten en deling
  • Cytochroom-C - apoptose
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Cytoskelet

A
  • Complex netwerk proteine-filamenten
  • Intermediaire filamenten - keratine filamenten - vimentine filamenten - neurofilamenten - nucleaire lamines - spectrine filamenten
  • Functie - flexibel - spankracht - celondersteuning - celvorm
  • Actine filamenten/microfilamenten - actine
  • Functie - ondersteuning - beweging
  • Microtubuli - tubuline - kinesines/dyneines - MAP’s
  • Functie - intracellulaire organisatie - ondersteuning cel - intracellulaire beweging
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Celdood

A
  • Fysiologisch - embryonale ontwikkeling, weefselhomeostase
  • Pathologisch - infecties, traumas
  • Morfologisch:
  • Karyohexis - desintegratie nucleus
  • Karylysis - oplossing nucleus
  • Pyknosis - verschrompeling kern
  • Chromatine marginatie
  • Chromatolysis - oplossen chromatine/nucleus
  • Apoptose - geprogrammeerde celdood - krimping cel - condensatie en marginatie chromatine - budding celmembraan - apoptotische lichaampjes - pyknosis/karyohexis
  • Necrose - zwelling cel, desintegratie, celorganellen - condensatie chromatine - lysis celmembraan - eindstatium van elke vorm van celdood
  • Oncose - (vroegere necrose) - zwelling cel, desintegratie celorganellen - condensatie chromatine - pyknosis - karyhexis
    PCD - programmed cell death - niet altijd gepaard met kenmerken van apoptose
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Celinclusies

A
  • Secretorische activiteit
  • Aantoonbaar - mucinogeengranules, in muceuze cel/slijmbekercel/slijmnapcel - zymogeengranules, in eiwitsecreterende cellen
  • Moeilijk aantoonbaar - hormoon-producerende cellen - cellen van melkklier, vet en eiwit - presynaptische component van synaps
  • Niet aantoonbaar - vorming oogvocht - zoutzuurproductie maag - vorming cerebrospinaal vocht
  • Reservemateriaal - glycogeen - vetvacuolen - eiwitstapeling
  • Pigmentinclusies
  • Endogeen - Fe-houdend, heam-pigmenten, transferrine - niet Fe-houdend, lipofuscine, melanine, billiverdine/billirubine, hematoidine
  • Exogeen - via spijsverterings-/ademhalinfsstelsel/parenteraal
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Diffractie

A

Geheel van additieve of inhiberende interferentiegolven (het beeld dat we zien)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Focale lengte

A

Brandpuntsafstand (afstand tss lens en plaats waar stralen convergeren)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Angulaire apertuur

A

Helft van hoek convergerende lichtstralen (=> maat voor hoeveel licht vanuit het specimen de lens passeert)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Resolutie

A

Scheidend/oplossend vermogen, kleinste afstand waarbij 2 punten nog afzonderlijk gezien worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Klaarveld microscoop

A

Meest eenvoudige vorm lichtmicroscoop

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Abberaties

A

Lensafwijkingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Luminescentie

A

Molecuul absorbeert licht om erna zelf licht uit te zenden - emissie van licht blijft ook na belichting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Fluorescentie

A

Enkel licht met langere golflengten tijdens belichting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Photobleaching

A

Excitatie duurt te lang - geen emissie meer uitgezonden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Autofluorescentie

A

Primaire fluorescentie, door moleculen met fluorescerende eigenschappen die reeds in het te onderzoeken preparaat zitten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Secundaire fluorescentie

A

Door toevoegen van extra fluorescerende moleculen die binden aan bepaalde celcomponenten fluorescentie induceren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Basofiel

A

Overwegend neg geladen weefsel- of celdelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Eosinofiel

A

Acidofiel - overwegend pos geladen weefsel- of celdelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Argyrofiel

A

Reductie moet gestimuleerd worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Argentafien

A

Cellen die spontaan Ag-ionen reduceren tot metallisch Ag (=> zwarte neerslag!)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Orthochromasie

A

Gekleurd weefsel draagt kleur van kleurstof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Metachromasie

A

Geleurd weefsel draagt niet kleur van kleurstof, maar andere kleur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

MPS

A

Mucopolysacchariden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Erythrocyten

A

Bloedcellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Hyaloplasma

A

Vrije ruimtes cytoplasma tussen de organellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Ergastoplasma

A

Basofiele massa rondom kern (LM) (EM : RER)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Glycoproteïne

A

Eiwit + koolhydraten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

lipoproteïne

A

Eiwit+ lipide

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

proteoglycanen

A

Glycosaminoglycanen gebonden aan eiwtitten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Plasmallema

A

Celmembraan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Cytomembrane

A

Alle membranen van een cel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Unit membrane

A

Alle membranen in en rond een cel zijn gelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Lipide-globulair proteïne model

A

In de trilammenaire membraan zitten eiwitten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Stereoïdstructuur

A

3 zesringen en 1 vijfring

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Oölemma

A

Celmembraan rond eicel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

Sarcolemma

A

Celmembraan rond spiercel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

Axolemma

A

Celmembraan rond zenuwcel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

Amfifatische molecule

A

Deel hydrofiel, deel hydrofoob

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

Glycocalyx

A

Celmantel, cell-coat, glycolemma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

Contactinhibitie

A

Wanneer cellen duidelijke adhesievlakken hebben, bewegen ze niet meer en houdt de mistose op

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

Cytose

A

Waarneembare opname of afgifte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

Endocytose

A

Door vesikelvorming ter hoogte van de celmembraan wordt een partikel opgenomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

Pinocytose

A

Opname van een vloeistof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

Fagocytose

A

Opname van vaste partikels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q

Cytopsempsis

A

Diacytose; endocytose gevolgd door exocytose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
60
Q

Exocytose

A

Membraan van vesikels versmelt met celmembraan, waardoor inhoud wordt vrijgegeven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
61
Q

Diapedese

A

Verschijnsel waarbij cellen doorheen weefsles migreren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
62
Q

G(ap)1-fase

A

Preduplicatiefase

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
63
Q

S-fase

A

DNA-Synthesefase

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
64
Q

G2-fase

A

Premititotische fase

65
Q

Nucleolus

A

Kernlichaampje

66
Q

Karyoplasma

A

Nucleoplasma (plasma in de celkern: nucleolus, chromatine en kernsap)

67
Q

Karyolymfe

A

Kernsap, interchromatine zones

68
Q

Nucleolemma

A

Kernmembraan, kernenveloppe

69
Q

Polykaryocyten

A

Celtypes met talrijke celkernen

70
Q

Anulus (vd kernporie)

A

8hoekige aflijning van de porie

71
Q

Kernporie-complex

A

Anulus + diafragma

72
Q

Nucleoside

A

Suiker + stikstofbase

73
Q

Nucleotide

A

Suiker + stikstofbase + fosfaatgroep

74
Q

Codon

A

Triplet van 3 basen

75
Q

ssDNA

A

Single strenged DNA

76
Q

dsDNA

A

Double strenged DNA

77
Q

Template

A

Stukje DNA dat niet codeert, maar enkel zorgt voor stabiliteit (vormt dat dsDNA)

78
Q

Nucleosoma

A

Primaire winding chromatine

79
Q

Karyosomen

A

Chromocentra, chromatinekorrels

80
Q

Perifere chromatine

A

Marginale chrom. ( bij kernmembraan)

81
Q

Euchromatine

A

Actief, ontrafeld chromatine

82
Q

Heterochromatine

A

Inactief, niet-ontrafeld chromatine

83
Q

Kinetochoor

A

Centromeer

84
Q

Heterosomen

A

Geslachtchromosomen

85
Q

Autosomen

A

Andere chromosomen, (homologe)

86
Q

Nucleolonema

A

Pars granulosa (sterk kleurbaar bandennetwerk)

87
Q

Nucleolaire organisatie

A

NOR, DNA rond en in secundaire insnoering (staat in voor vorming nucleolus

88
Q

Metacentrische chromosomen

A

Centromeer ligt in het midden

89
Q

Submetacentrische chromosomen

A

Centromeer ligt niet meer mooi in het midden

90
Q

Acrocentrische chromosomen

A

Centromeer ligt nabij een pool

91
Q

Telocentrische chromosomen

A

Centromeer ligt op een pool

92
Q

Polyploid

A

Aantal chromosomen is een veelvoud van 2n

93
Q

Aneuploidie

A

Aantal chromosomen : 2n +/- 1

94
Q

Euploïdie

A

Aantal chromosomen: veelvoud van aantal haploïde chromosomen (1n, 3n, ..)

95
Q

Bisomie

A

Chromosomen in dubbel aanwezig

96
Q

Trisomie

A

Chromosomen in drievoud aanwezig

97
Q

Monosomie

A

Chromosomen in enkelvoud aanwezig

98
Q

Cytodieresis

A

Cytokinesis (celdeling)

99
Q

Endomitose

A

2 dochterchromosomen worden in hetzelfde kernmembraan ingesloten

100
Q

Chromomeren

A

Densere korreljes op de draderige structuren van chromosomen (bij meiose, profase I))

101
Q

Synapsis

A

Chromosomenparing (homologe chromosomen (en genen) gaan juist tegenover elkaar liggen)

102
Q

Tetrade-beeld

A

4 chromatiden bij elkaar

103
Q

Chiasmata

A

Hechtingspunten crossing-over

104
Q

Centrosoom

A

Spoelfiguur

105
Q

Microsoom

A

Wat overblijft van ER na homogenisatie/ ultracentrifugatie (talrijke vesikels of blaasjes)

106
Q

Sarcoplasmatisch reticulum

A

GER bij hartspiercel of dwarsgestreepte spiercel

107
Q

Startcodon

A

Codeert niet voor eiwitten, maar trekt 2 subunits aan (-> vormen ribosoom)

108
Q

Polysomen

A

Groepje ribosomen dat verbonden is door een fijne mRNA-keten

109
Q

Ribosoom

A

rRNA + 10-tallen eiwitten

110
Q

Endoplasmatisch reticulum

A

Netwerk van membranen die voorkomen in het cytoplasma

111
Q

Intermediaire vesikels

A

Transportvesikels

112
Q

Processing

A

Eiwitten die op hun weg doorheen GER en Golgi gewijzigd worden

113
Q

Glycosylering

A

Toevoegen complexe lipiden en suikers aan eiwitten

114
Q

Transcytose

A

Transport receptor en ligand

115
Q

Cytofagie

A

Een deel van een cel of het product van een cel wordt door een andere cel opgenomen

116
Q

Crinofagie

A

Een deel van het secreet van de cel wordt door de lysosomen opgenomen

117
Q

Autolyse

A

Komen de enzymes uit het lysosoom vrij, dan wordt de cel zelf afgebroken

118
Q

LAMPS

A

Lysosome-associated membrane proteins

119
Q

LGPS

A

Lysosomal mambrane glycoproteins

120
Q

LIMPS

A

Lysosomal integral membrane proteins

121
Q

Autofagosoom

A

Organel (of deeltje) omgeven door ER (voor macroautofagie)

122
Q

Autofagolysoom

A

Autofagosoom + lysosoom

123
Q

Lipofuscine

A

Ouderdomspigment

124
Q

Nucleoïd

A

Centrale elektronendense massa in grote peroxisomen

125
Q

Gluceogenese

A

Het opnieuw vormen van glucose (aminozuren + vetzuren= koolhydraten

126
Q

Purinestofwisseling

A

Afbraak van kernzuren tot urinezuur (nieren)

127
Q

Chondrioom

A

Geheel van mitochondrieën in een cel

128
Q

Sarcosoom

A

Mitochondrieën in dwarsgestreepte spiercellen

129
Q

Neurosoom

A

Mitochondrieën in zenwcellen

130
Q

Gliosoom

A

Mitochondrieën in neurogliacellen

131
Q

ATP-osomen

A

Elementaire lichaampjes (ATP-productie), kanaaltjes die H+ binnen laten

132
Q

Mito-ribosomen

A

Ribosoom-like granules, (r)RNA-partikes in de mitochondrie die sterk lijken op ribosomen in het cytoplasma

133
Q

Pyruvaat

A

Pyrodruivenzuur (afgebroken suikers)

134
Q

Diplosoma

A

Centrioolpaar

135
Q

Tonofilamenten

A

Lichtmicroscopische benaming van draderige structuren, die bij EM intermediaire filamenten zijn -> keratinefilamenten

136
Q

Cytokeratine

A

Subunits keratine: 50 verschillende isovormen

137
Q

Alfa- keratine

A

Epitheelcellen, nagels, haar

138
Q

Beta-keratine

A

Veren

139
Q

Type I keratine

A

Zure keratines

140
Q

Type II keratine

A

Neurtrale/ basische keratines

141
Q

Dynamische instabiliteit

A

Cyclus van polarisatie en depolarisatie van microtubuli

142
Q

Centrosoma

A

Microtubuli-organisatie centrum centriolen + centrosfeer

143
Q

Cilium

A

Trilhaar, haarvormige apicale cel-uitloper (epitheel)

144
Q

Axonema

A

Centrale as microtubuli bij trilharen

145
Q

Kinetosoom

A

Basaalkorrel

146
Q

Microfilamenten

A

Actine filamenten

147
Q

Weefselhomeostase

A

Celproliferatie en celdood zijn constant in evenwicht

148
Q

Karyorhexis

A

Desintegratie nucleus (kern verbrokkelt)

149
Q

Karyolysis

A

Oplossen nucleus in cytoplasma

150
Q

Karyopyknosis

A

Verschrompeling kern

151
Q

Chromatine marginatie

A

Chromatine wordt volledig marginaal

152
Q

Chromatolysis

A

Oplossen chromatine

153
Q

Oncose

A

Elk proces van celdood waarbij zwelling van de cel optreedt

154
Q

Pcd

A

Programmed cell death

155
Q

Proteasen

A

Caspases

156
Q

MTP

A

Mitochondrial permeability transition pore - mega kanaal om cytochroom c door te laten

157
Q

Glycogeen

A

Stapelingsvorm van koolhydraten (PAS-positief, amylase gevoelig)

158
Q

Parenteraal

A

Exogene pigmenten die niet via spijsverterings- of ademhalingsstelsel zijn binnengekomen