Casus 5 Flashcards

1
Q

Marktfalen

A

(= wanneer een markt leidt tot een inefficiënte allocatie van schaarse middelen als gevolg van inefficiënties in de markt)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Externaliteiten

A

(= externe effecten; iemands ‘consumptie’ kan mogelijk (negatieve/positieve)
effecten hebben voor anderen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Overheidsbeleid

A

(= beleid dat door de overheid gemaakt en uitgevoerd wordt)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Beleidsinstrumenten

A

(= al datgene dat een actor gebruikt of kan gebruiken om een bepaald
doel te bereiken)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Gereguleerde concurrentie

A

(= concurrentie die door de overheid wordt gereguleerd)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Economische mededinging

A

(= de strijd tussen verschillende partijen om een doel te bereiken
dat slechts voor enkele is weggelegd)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Regulering

A

(= regels uitvaardigen om het gedrag van individuen/bedrijven te beïnvloeden)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Risicoselectie

A

(= verzekeraars zorgen ervoor dat alleen lage risico’s zich verzekeren)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Dump

A

(= weigeren van hoge risico’s om zich te verzekeren)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Cream skimming

A

(= zorgen dat lage risico’s zich verzekeren)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Skimp

A

(= minder dan de optimale kwaliteit en kwantiteit van een dienst geven)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Beleid

A

(= het streven naar het bereiken van bepaalde doeleinden met bepaalde middelen en
bepaalde tijdskeuzes)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Beleidsproces

A

(= het dynamische verloop van handelingen, argumenten en interacties met
betrekking tot een beleid)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Agendavorming

A

(= het proces waardoor maatschappelijke problemen de aandacht krijgen
van het publiek en van de beleidsbepalers)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Beleidsvoorbereiding

A

(= het verzamelen en analyseren van informatie en het formuleren van
adviezen over het beleid)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Beleidsbepaling

A

(= het nemen van beslissingen over de inhoud van een beleid)

17
Q

Beleidsinvoering- en uitvoering

A

(= het uitvoeren van het beleid)

18
Q

Naleving van het beleid en de beleidshandhaving

A

(= de zorg dat de gestelde gedragsnormen
werkelijk worden nageleefd)

19
Q

Beleidsevaluatie

A

(= beoordelen van de inhoud, het proces en de effecten van een beleid)

20
Q

Terugkoppeling

A

(= het verwerken van de bevindingen van een evaluatie en het op basis
daarvan opnieuw bepalen van het beleid of het beleidsproces)

21
Q

Beleidsbeëindiging

A

(= het staken van een beleid)

22
Q

Eisen

A

(= de claims die door aanpassing of voortzetting van beleid een beter resultaat boeken)

23
Q

Steun

A

(= geven van vertrouwen aan bevoegde instanties)

24
Q

Juridisch beleidsinstrument

A

(stick, authority-based) (= vanuit bepaalde waarden en beginselen worden concrete normen geformuleerd ten aanzien van gewenst en ongewenst gedrag)
Bijvoorbeeld parkeerverbod

25
Q

Economisch beleidsinstrument

A

(carrot, treasury-based) (= men probeert bepaalde voor- en
nadelen die aan bepaalde keuzemogelijkheden zijn verbonden, te wijzigen door de (financiële) consequenties van deze alternatieven te veranderen)
Bijvoorbeeld parkeergeld

26
Q

Communicatief beleidsinstrument

A

(sermon, information-based) (= de overheid probeert via
het overdragen van informatie het gedrag van de burgers te wijzigen door de kennis of waardering van bepaalde keuzemogelijkheden te veranderen)
Bijvoorbeeld televisiespots

27
Q

Fysiek beleidsinstrument

A

(= organisation-based; iets fysiek onmogelijk maken)
Bijvoorbeeld weg afsluiten

28
Q

Algemene instrumenten

A

(= het instrument heeft dezelfde inhoud voor een hele groep
personen)

29
Q

Individuele instrumenten

A

(= het instrument is afgestemd op de verschillende situaties van
personen)

30
Q

Verruimende instrumenten

A

(= de gedragsmogelijkheden van personen worden vergroot)

31
Q

Beperkende instrumenten

A

(= de gedragsmogelijkheden van personen worden verkleind)