Casus 3 Flashcards

1
Q

Productie

A

(= bestaat uit input, throughput en output)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Productiekosten

A

(= schaalvoordelen, synergie-effecten en substitutie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Kosten

A

(= bestaan uit variabele kosten en constante kosten)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Opbrengsten

A

(= prijs maal hoeveelheid)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Productiviteit

A

(= verhouding tussen output en input)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Rationele producenten

A

(= producenten maken keuzes om hun doeleinden het best te
vertegenwoordigen, gezien de beperkte middelen van de producenten)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Neoklassieke productietheorie

A

(= het verband tussen prijs en aangeboden hoeveelheid van
een bepaald product)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Factoren die het aanbod beïnvloeden

A

(= kosten, opbrengsten, technologie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Reimbursement systems

A

(= honoreringssystemen; de manier waarop geld wordt toegewezen
aan zorgaanbieders door zorgbetalers)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Fixed system

A

(= variatie in activiteiten leidt niet tot veranderingen in de betaling)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Variable systems

A

(= variatie in activiteiten leidt tot veranderingen in de betaling)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Retrospectieve systemen

A

(= de werkelijke kosten van de aanbieder worden volledig (of
gedeeltelijk) achteraf vergoed)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Prospectieve systemen

A

(= de betalingspercentages of -budgetten van de aanbieder worden
vooraf bepaald)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Fee for service (= per service)

A

Bijvoorbeeld bij iemand met kanker de chemotherapie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Capitation (= per patiënt)

A

Bijvoorbeeld bij iemand met kanker en hart- en vaatziekten alle behandelingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Case-payment (= per case)

A

Bijvoorbeeld bij iemand met kanker alle behandelingen

17
Q

Aanbod

A

(= de hoeveelheid goederen en diensten die worden aangeboden op een markt bij verschillende prijzen)

18
Q

Productindicatoren

A

(= maatstaven voor de hoeveelheid en de kwaliteit van de verleende zorg)
Bijvoorbeeld aantal patiënten

19
Q

Procesindicatoren

A

(= maatstaven voor de activiteiten die gedurende het behandelproces van
patiënten plaatsvinden)
Bijvoorbeeld aantal chemokuren

20
Q

Productiefuncties

A

(= geven het verband weer tussen input en output)

21
Q

Productiefunctie van gezondheid

A

(= beschrijft de relatie tussen investeringen in gezondheid
en de geproduceerde hoeveelheid gezondheid)

22
Q

Wet van het afnemend grensproduct

A

(= bij extra output neemt het marginale nut af)

23
Q

Kostenfuncties

A

(= geven de relatie weer tussen de productiekosten en de input en de output)

24
Q

Constante kosten

A

(= kosten die niet variëren met de productieomvang)

25
Q

Variabele kosten

A

(= kosten die variëren met de productieomvang)

26
Q

Schaalvoordelen

A

(= op grotere schaal produceren)

27
Q

Synergie-effecten

A

(= binnen een bedrijf verschillende producten produceren)

28
Q

Prestoncurve

A

(= verband tussen het bbp en de gemiddelde levensverwachting van een land)

29
Q

Principaal-agentrelaties

A

(= worden gekenmerkt door asymmetrische informatie en
tegengestelde belangen)

30
Q

Antiselectie

A

(= de principaal gaat een transactie aan met de agent op basis van onjuiste of
onvolledige informatie)

31
Q

Closed-end systeem

A

(= financieringssysteem met bepaald vastgesteld budget)

32
Q

Open-end systeem

A

(= financieringssysteem zonder bepaald vastgesteld budget)

33
Q

Hybride systemen

A

(= een verscheidenheid aan eenheden en systemen tegelijkertijd
gebruiken voor het financieren van zorg in een bepaalde behandelomgeving)

34
Q

Productiefunctie van gezondheidszorg

A

(= beschrijft de relatie tussen de input van zorg
(kapitaal, arbeid) en de output van zorg (gezondheidszorg))