Casus 3 Flashcards
Productie
(= bestaat uit input, throughput en output)
Productiekosten
(= schaalvoordelen, synergie-effecten en substitutie)
Kosten
(= bestaan uit variabele kosten en constante kosten)
Opbrengsten
(= prijs maal hoeveelheid)
Productiviteit
(= verhouding tussen output en input)
Rationele producenten
(= producenten maken keuzes om hun doeleinden het best te
vertegenwoordigen, gezien de beperkte middelen van de producenten)
Neoklassieke productietheorie
(= het verband tussen prijs en aangeboden hoeveelheid van
een bepaald product)
Factoren die het aanbod beïnvloeden
(= kosten, opbrengsten, technologie)
Reimbursement systems
(= honoreringssystemen; de manier waarop geld wordt toegewezen
aan zorgaanbieders door zorgbetalers)
Fixed system
(= variatie in activiteiten leidt niet tot veranderingen in de betaling)
Variable systems
(= variatie in activiteiten leidt tot veranderingen in de betaling)
Retrospectieve systemen
(= de werkelijke kosten van de aanbieder worden volledig (of
gedeeltelijk) achteraf vergoed)
Prospectieve systemen
(= de betalingspercentages of -budgetten van de aanbieder worden
vooraf bepaald)
Fee for service (= per service)
Bijvoorbeeld bij iemand met kanker de chemotherapie
Capitation (= per patiënt)
Bijvoorbeeld bij iemand met kanker en hart- en vaatziekten alle behandelingen