C7 motivatie en emotie Flashcards

1
Q

motivation

A

de invloeden die tellen voor de inititatie, richting, intensiteit en volharding van gedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

motive

A

een reden of doel voor gedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

instinct doctrine

A

een opvatting dat gedrag wordt ingegeven door automatische, onvrijwillige en ongeleerde reacties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

homeostatis

A

de neiging van fysiologische systemen om stabiel te blijven door zichzelf voortdurend aan te passen als reactie op verandering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

drive reduction theory

A

een theorie dat motivatie voortkomt uit onevenwichtigheden in homeostase

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

needs

A

biologische vereisten voor welzijn nodig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

drive

A

een psychologische toestand die voorkomt uit een onbalans in homeostase en actie oproept om aan een behoefte te voldoen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

primary drives

A

drijfveren die voortkomen uit biologische basisbehoeften

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

secondary drives

A

stimuli die de motiverende eigenschappen van primaire driften aannemen door te leren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

physiological arousal

A

een algmeen activeringsniveau dat worddt weerspiegeld in verschillende fysiologische systemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

arousal theory

A

een theorie dat mensen gemotiveerd zijn om te behouden wat voor hun een optimaal niveau van opwinding is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

incentive theory

A

een theorie dat mensen worden getrokken naar gedrag dat positieve prikkels biedt en weggeduwd wordt van gedrag dat verband houdt met negatieve prikkels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

intrinsic motivation

A

zich bezighouden met gedrag, simpelweg voor de gevoelens van plezier, voldoening of gevoel van competentie of onafhankelijkheid die het met zich meebrengt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

extrinsic motivation

A

zich bezighouden met gedrag om een externe beloning te verkrijgen of een straf of andere ongewenste gevolgen te vermijden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

hunger

A

de algemene staat van willen eten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

satiation

A

de bevrediging van behoeften zoals honger

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

satiety

A

de toestand van niet langer willen eten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

obesity

A

een aandoening waarbij een persoon ernstig overgewicht heeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

anorexia nervosa

A

een eetstoornis die wordt gekenmerkt door zelfverhongering en dramatische gewichtsverlies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

bulimia

A

een eetstoornis waarbij enorme hoeveelheden voedsel worden gegeten het vervolgens worden geëlimineerd door zelf geïnduceerd braken of laxeermiddelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

binge eating disorder

A

een patroon van plotselinge, terugkerend episodes van het eten van enorme hoeveelheden voedsel, maar zonder te zuiveren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

sexual response cycle

A

het patroon van opwinding voor, tijdens en na seksuele activiteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

sexual arousal

A

fysiologische opwinding die voortkomt uit seksueel contact of erotische gedachten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

sex hormones

A

chemicalien in het bloed die seksueel gedrag organiseren en motiveren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

extrogens

A

vrouwelijke hormonen die in de bloedbaan circuleren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

progestational hormones (pro-gestins)

A

vrouwelijke hormonen die in de bloedbaan circuleren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

adrogens

A

mannelijke hormonen die in de bloedbaan circuleren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

heterosexuality

A

seksueel verlangen of gedrag dat gericht is op leden van het andere geslacht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

homosexuality

A

seksueel verlangen of gedrag dat gericht is op leden van het eigen geslacht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

bisexuality

A

seksueel verlangen of gedrag dat gericht is op leden van beide geslachten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

achievement motivation (need for achievement

A

de mate waarin een persoon specifieke doelen stelt, zich zorgen maakt over het bereiken ervan en daarbij voldoening ervaart

32
Q

well-being (subjective weel-being)

A

een cognitief oordeel over tevredenheid over het leven, de frequente ervaring van positieve stemmingen en emoties, en de relatief zeldzame ervaring van onaangename stemmingen en emoties

33
Q

emotions

A

tijdelijke psotieve of negatieve ervaringen die worden gevoeld als gebeurend met het zelf, die gedeeltelijk worden gegenereerd door interpretatie van situaties, en die gepaard gaan met geleerde en aangeboren fysieke reacties

34
Q

parasympathetic nervous system

A

het subsysteem van het autonom zenuwstelsel dat doorgaans der activiteit beinvloedt die verband houdt met de bescherming, voeding en groei, van het lichaam

35
Q

sympathetic nervous system

A

het subsysteem van het autonome zenuwstelsel dat het lichaam voorbereidt op krachtige activiteit

36
Q

fight-flight reaction (syndrome)

A

fysieke reacties die worden geactiveerd door het sympathische zenuwstelsel die het lichaam voorbereiden om te vechten of een bedreigende situaties te ontvluchten

37
Q

attribution

A

het proces van het verklaren van de oorzaak van een gebeurtenis

38
Q

excitation transfer theory

A

de theorie dat fysiologische opwinding als gevolg van een situatie wordt overgedragen naar en verbetert de emotionele ervaring in een onafhankelijke situatie

39
Q

de invloeden die tellen voor de inititatie, richting, intensiteit en volharding van gedrag

A

motiavation

40
Q

een reden of doel voor gedrag

A

motive

41
Q

een opvatting dat gedrag wordt ingegeven door automatische, onvrijwillige en ongeleerde reacties

A

instinct doctrine

42
Q

de neiging van fysiologische systemen om stabiel te blijven door zichzelf voortdurend aan te passen als reactie op verandering

A

homeostatis

43
Q

een theorie dat motivatie voortkomt uit onevenwichtigheden in homeostase

A

drive reduction theory

44
Q

biologische vereisten voor welzijn nodig

A

needs

45
Q

een psychologische toestand die voorkomt uit een onbalans in homeostase en actie oproept om aan een behoefte te voldoen

A

drive

46
Q

drijfveren die voortkomen uit biologische basisbehoeften

A

primary drives

47
Q

stimuli die de motiverende eigenschappen van primaire driften aannemen door te leren

A

secondary drives

48
Q

een algmeen activeringsniveau dat worddt weerspiegeld in verschillende fysiologische systemen

A

physiological arousal

49
Q

een theorie dat mensen gemotiveerd zijn om te behouden wat voor hun een optimaal niveau van opwinding is

A

arousal theory

50
Q

een theorie dat mensen worden getrokken naar gedrag dat positieve prikkels biedt en weggeduwd wordt van gedrag dat verband houdt met negatieve prikkels

A

incentive theory

51
Q

zich bezighouden met gedrag, simpelweg voor de gevoelens van plezier, voldoening of gevoel van competentie of onafhankelijkheid die het met zich meebrengt

A

intrinsic motivation

52
Q

zich bezighouden met gedrag om een externe beloning te verkrijgen of een straf of andere ongewenste gevolgen te vermijden

A

extrinsic motivation

53
Q

de algemene staat van willen eten

A

hunger

54
Q

de bevrediging van behoeften zoals honger

A

satiation

55
Q

de toestand van niet langer willen eten

A

satiety

56
Q

een aandoening waarbij een persoon ernstig overgewicht heeft

A

obesity

57
Q

een eetstoornis die wordt gekenmerkt door zelfverhongering en dramatische gewichtsverlies

A

anorexia nervosa

58
Q

een eetstoornis waarbij enorme hoeveelheden voedsel worden gegeten het vervolgens worden geëlimineerd door zelf geïnduceerd braken of laxeermiddelen

A

bulimia

59
Q

een patroon van plotselinge, terugkerend episodes van het eten van enorme hoeveelheden voedsel, maar zonder te zuiveren

A

binge eating disorder

60
Q

het patroon van opwinding voor, tijdens en na seksuele activiteit

A

sexual response cycle

61
Q

fysiologische opwinding die voortkomt uit seksueel contact of erotische gedachten

A

sexual arousal

62
Q

chemicalien in het bloed die seksueel gedrag organiseren en motiveren

A

sex hormones

63
Q

vrouwelijke hormonen die in de bloedbaan circuleren

A

extrogens

64
Q

vrouwelijke hormonen die in de bloedbaan circuleren

A

progestational hormones (pro-gestins)

65
Q

mannelijke hormonen die in de bloedbaan circuleren

A

adrogens

66
Q

seksueel verlangen of gedrag dat gericht is op leden van het andere geslacht

A

heterosexuality

67
Q

seksueel verlangen of gedrag dat gericht is op leden van het eigen geslacht

A

homosexuality

68
Q

seksueel verlangen of gedrag dat gericht is op leden van beide geslachten

A

bisexuality

69
Q

de mate waarin een persoon specifieke doelen stelt, zich zorgen maakt over het bereiken ervan en daarbij voldoening ervaart

A

achievement motivation (need for achievement

70
Q

een cognitief oordeel over tevredenheid over het leven, de frequente ervaring van positieve stemmingen en emoties, en de relatief zeldzame ervaring van onaangename stemmingen en emoties

A

well-being (subjective weel-being)

71
Q

tijdelijke psotieve of negatieve ervaringen die worden gevoeld als gebeurend met het zelf, die gedeeltelijk worden gegenereerd door interpretatie van situaties, en die gepaard gaan met geleerde en aangeboren fysieke reacties

A

emotions

72
Q

het subsysteem van het autonom zenuwstelsel dat doorgaans der activiteit beinvloedt die verband houdt met de bescherming, voeding en groei, van het lichaam

A

parasympathetic nervous system

73
Q

het subsysteem van het autonome zenuwstelsel dat het lichaam voorbereidt op krachtige activiteit

A

sympathetic nervous system

74
Q

fysieke reacties die worden geactiveerd door het sympathische zenuwstelsel die het lichaam voorbereiden om te vechten of een bedreigende situaties te ontvluchten

A

fight-flight reaction (syndrome)

75
Q

het proces van het verklaren van de oorzaak van een gebeurtenis

A

attribution

76
Q

de theorie dat fysiologische opwinding als gevolg van een situatie wordt overgedragen naar en verbetert de emotionele ervaring in een onafhankelijke situatie

A

excitation transfer theory