Blok 6 deel 2 Flashcards

1
Q

oorzaken monopolie

A
  1. aanbieder heeft exclusieve controle belangrijke productiefactoren
  2. schaalvoordelen: goedkoper door 1 bedrijf (natuurlijke monopolie)
  3. patent: ontwikkeling dire medicatie
  4. netwerkeffect: 1 product door idereen gebruikt
  5. wet- en regelgeving: vergunning en licenties
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

monopolist kan streven naar outputmaximalisatie

A

randvoorwaarden is geen verlies

P=GTK, dan maximale output
P> GTK –> TO>TK –> P naar beneden en dan stijgt Q
P TO p omhoog en dan daalt Q, om geen verlies te maken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Vraagcurve monopolist

A

hyberbool, waarbij hoogste punt MO=0, TO= maximaal. Effect prijsverlaging hangt af waar op de vraagcurve je bent.
MO is afgeleiden TO

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Winst monopolist

A

MO=MK dan omhoog naar p-lijn en dan opervlakte punt p-lijn en GTK voor dezelfde Q

Stoppen bij GVK lager dan P

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

mogelijke vormen van concurrentie

A
  1. concurentie op de markt
  2. concurrentie om de markt
  3. concurrentie door vergelijking
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

concurrentie op de markt

A

zorgverzekeringsmarkt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

concurrentie om de markt

A

kan niet op de markt door:

  • geen verschil in prijs en kwaliteit waarnemen door consument
  • niet makkelijk van aanbieders kunnen wisselen
  • slechts bepaald aantal aanbieders actief

om goede aanbieders te selecteren 2 manieren:

  1. aanbestedingsveiling
  2. vergelijkende toets
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

concurrentie door vergelijking

A
  1. Benchmarking: verzamelen prestaties en deze bekent maken zonder consequenties
  2. Maatstafconcurrentie: als je voldoet aan maatstaf dan mag je winstbehouden, als je niet aan maatstaf vodoet zijn er financiele consequenties

voorwaarde: vergelijkbaar, betrouwbare informatie, toezicht kwaliteitsnormen, niet alleen doelmatig korte termijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

monopolie leidt tot verlies welvaartswinst

A
  • consument betaald meer dan productiekosten dus geen allocatieve-efficientie
  • X-inefficient: geen prikkel laagst mogelijke kosten
  • Deadweight loss: verlies consument- en producenten surplu
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

prijsdiscriminatie

A

voor identiek product bij verschillende consumenten verschillende prijzen rekenen

voorwaarden: verschillende betalingsbereidheid en niet door verkopen
effect: hogere winst, afroming consumentensurplu, P=MK

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

1e graads prijsdiscriminatie

A

individuele prijs voor consument

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

2de graads prijsdiscriminatie

A

verschillende prijzen bij verschillende hoeveelheden, elke groep ander surplu

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

3de graads prijsdiscriminatie

A

verschillende prijzen voor hetzelfde product op verschillende markten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

3de grads prijsdiscriminatie bij monopolie

A
  • hoogste prijs op markt met laagste prijselastisiteit
  • winstmaximalisatie als MK = de gesommeerde MO
    horrizontale gesommeerde x-as voor beide bij elkaar
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

bij natuurlijk monopolie geen prikkel efficientie daarom overheidsingrijpen (voor en nadelen doorlezen)

A
  1. publiek eigendom en maatregel
  2. prijsregulerinnng van private monopolie
  3. exclusieve contractering
  4. strikte handhaving door mededingsregels
  5. laissez-faire beleid: overheid absoluut niet mee bemoeien
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Data omhullingsanalyse

A

worden productie - en kostfunctie direct met elkaar vergeleken

input georienteerde benadering: verschil in input (productiefactoren) bij dezelfde output

Output georienteerde benadering: verschil in output bij dezelfde input

17
Q

mate van efficientie

A
y = OZ grenslijn/ OZ individu 
y = 1 = technisch efficient = op grenslijn. Hoe dichterbij nul hoe groter de afstand tot grenslijn, hoe inefficienter.
18
Q

factorprijs efficient

A

totale kosten het laagst.
De laagste prijs hebben –> isokostenlijn voor elk punt tekenen en dichtste bij oorsprong, laagste prijs –> kosten efficient