BLOK 2. Selectie en informatiebias Flashcards

1
Q

Wanneer treedt selectiebias op?

A

Wanneer niet iedereen gelijke kansen heeft om in de onderzoekspopulatie terecht te komen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hoe kan je de kans op selectiebias verlagen

A

Geschikte onderzoeksopzet kiezen, onderzoekers en deelnemers blinderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wanneer is selectiebias geen bedreiging?

A

Bij patient-controle studie moet er een selectie worden gemaakt, vandaar geen bedreiging

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Waar moeten controles aan voldoen?

A

Moeten blootstelling aan determinant in basispopulatie weerspiegelen. vb: oververtegenwoordiging jongeren-ouders, alcoholisten-geheelonthouders

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Waar wordt vaak een selectie opgemaakt bij cohortonderzoek

A

Een risicogroep

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Non-differentiele selectie

A

Stel: mannen zijn minder geneigd mee te doen. Echter, deelnemende mannen hebben dezelfde kans op de uitkomst als niet deelnemende: GEVOLG -> OR en RR veranderen niet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is een gevolg van non-differentiele selectie

A

Verkeerde indruk van de prevalentie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Differentiele selectie

A

Mensen die onveilige seks hebben zijn minder geneigd mee te doen: juist daar verwacht je veel gevallen -> GEVOLG andere RR

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat voor soort onderzoek is minder gevoelig voor selectievertekening (geen PC)

A

Prospectief cohortonderzoek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat kan wel leiden tot vertekening bij cohort?

A

Uitval. GEVOLG: onderschatting van effect.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Waar is representativiteit het meest van belang?

A

Bij prevalentie en incidentiestudies (stemgedrag, incidentiedarmkanker)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Waar is representativiteit het minst van belang?

A

Bij associatiestudies (verklaringen), zolang selectie maar non-differentieel is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is de gouden standaard (type onderzoek) tegen selectiebias

A

RCT

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is informatiebias

A

De waarnemingen weerspiegelen de werkelijkheid niet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Non differentiele informatiebias

A

onderschatting van werkelijke effect, vb: alcoholgebruik wordt over het algemeen altijd ondergerapporteerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is recall bias?

A

Proefpersonen herinneren zich niet meer goed in hoeverre ze zijn blootgesteld aan determinant

17
Q

Diagnostic suspicion bias

A

Effect beoordelaar heeft al een vermoeden van uitkomst door kennis van de blootstelling

18
Q

Wishful thinking

A

vermoeden van overgevoeligheid zuivel -> dieet zonder zuivel door dietist -> in hoeverre kan de dietist objectief beoordelen?

19
Q

Confouding by indication

A

Behandelaar past de interventie eerder toe bij patienten die er baat bij gaan hebben -> vertekening

20
Q

Healthy worker effect

A

Mensen die al gezondheidsproblemen hebben zullen minder kans hebben op reguliere deelname

21
Q

Non-respondent bias

A

geselecteerde personen die instemmen op deelname verschillen systematisch meer van de personen die afzien van deelname

22
Q

Compliance bias

A

Wanneer een geneesmiddel ongewenste effecten heeft waardoor een aantal mensen het niet regelmatig inneemt, kan het gemeten effect lager zijn