BLOK 1. Methodes Flashcards
Prevalentie
De proportie bestaande gevallen van een ziekte of aandoening. Kan in puntprevalentie en tijdprevalentie:
AANTAL MENSEN / AANTAL GEVALLEN
Cumulatieve incidentie
De proportie NIEUWE gevallen in een gegeven periode
AANTAL GEVALLEN / AANTAL MENSEN
Vb: CI= 2/8 = 0,25. Ofwel: 25% kans over periode van 4 jaar.
Relatief Risico
Om het effect te meten van de determinant op ziekte-uitkomst. Door incidenties van de blootgestelde met de niet blootgestelde met elkaar te delen. DETERMINANT EERST.
Wanneer is relatief risico niet handig om te gebruiken
Niet handig bij dergelijke looptijden
Welke effectmaat is minder gevoelig voor looptijd
Incidentiedichtheid: door het aantal events te relateren aan de totale tijd at risk.
ID=2/25,8 = 0,078 per persoonsjaar.
Nadeel van incidentiedichtheid
In de praktijk is het lastig om de persoonstijd bij te houden. Er is niet terug te zien in welke periode van de studie het risico meer of minder is.
Incidentiedichthedenratio
Deling van 2 incidentiedichtheden van 2 groepen die verschillen in status van determinant.
ID1 / ID0
Interpretatie tussen RR en IDR
RR: groep A heeft over periodeT 2 keer zoveel KANS op x dan groep B.
IDR: Groep A heeft op ELK MOMENT 2 keer zoveel kans op X dan groep B. (IDR is informatiever dan RR)
Wanneer zijn risico’s toepasbaar
Bij onderzoeken met een looptijd (cohortstudies, experimenten)
Betekenis RR <1 >1 en =1
RR
<1 duidt op bescherming
>1 verhoogt risico
=1 geen verband
Waar staan odds voor?
Relatieve kans.
Interpretatie: de kans op X t.o.v de kans op juist niet X
Waarvoor zijn ODDS geschikt?
Transversale en retrospectieve studies, want tijd speelt geen rol.