bio lj2 p1 hoofdstuk 2 Flashcards

1
Q

wat is het functie van een brandstof

A

ze leveren energie.
(mitochondrian gebruiken brandstoffen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat is het functie van een bouwstof

A

nodig voor groei en ontwikkeling
herstel bij verwonden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat is het functie van een reserve stof

A

worden opgeslagen en kunnen als bouwstof of brandstof worden gebruikt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat is het functie van een beschermende stof

A

zorgt ervoor dat je niet ziek wordt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

waarom krijg je een hongergevoel

A

als de glycogeenhalte in de lever daalt, krijg je honger

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat doen eiwitten

A

bouwstoffen.
voor de vorming van cytoplasma of voor de opbouw van spieren bijvoorbeeld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

voorbeeld van voedingsmiddellen met eiwitten

A

zuiver, noten, volkoren ding, vis, vlees

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat doen koolhydraten

A

brandstof, maar ook als bouwstof.
behoren tot suikers
als je te veel binnenkrijgt, worden ze omgezet in vet en opgeslagen als reservestof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

voedingsmiddelen met koolhydraten

A

volkoren brood, pasta, aardappellen, suiker, rijst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat doen vetten

A

vetten zijn vooral brandstof, maar ook bouwstof en reservestof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

verschil tussen verzadigde vetten en onverzagdigd

A

verzadigd: ongezonder, vaste vorm bij kamertemperatuur

onverzadigd: gezonder, vloeibaar bij kamertempartuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

voedingsmiddellen met veel vetten

A

volle melk, pindakaas, noten, advokado, olie, mayo

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat doet water

A

bouwstof.
water is nodig voor het vervoer van stoffen in je lichaam, de meeste

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

voedingsstoffen dat water bevat

A

water, fruit, melk, sap

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat doen mineralen

A

worden ook zouten genoemd.
calcium, magnesium, ijzer etc

verschillende mineralen als bouwstof, bijv kalk voor je botten

ook beschermende stoffen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wat doen vitaminen

A

bouwstof en beschermende stof, als je te weinig binnen krijgt, wordt je ziek.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

vitamine A

A

nodig voor de opbouw van je huid en om goed te kunnen zien.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

vitmaine D

A

vastleggen van kalk in je botten.
wordt aangemaakt in je huid onder invloed van zonlicht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

voedinstoffen die vitaminen A, B, D, E, K bevaten

A

vis, kip, eieren, vlees, tofu, zuiver

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

voedingstoffen die vitaminen B, C, K bevaten

A

groente en fruit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

wat is een voedingsvezel

A

verzamelnaam voor plantardige stoffen die je lichaam niet kan verteren.
behoren tot koolhydraten en komen van celwanden van planten.

nodig voor een goede darmverwerking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

wat bevat veel voedingsvezels

A

groente, fruit, aardappelen, volkorenbrood, volkoren ontbijtgraan, peulvruchten, noten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

wat zijn essentiele voedingstoffen

A

stoffen die lichaam niet zelf kunt maken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

wat zijn niet-essentiele voedingstoffen

A

stoffen die je lichaam zelf kunt maken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

wat is het darmkanaal

A

kanaal van de mond tot de anus

26
Q

wat zijn verteringsproducten

A

voedingstoffen die door de darmwand in het bloed kunnen worden opgenomen

27
Q

welke voedingsstoffen kunnen door het darmkanaal heen en in het bloed opgenomen worden

A

glucose, mineralen, water, vitaminen

28
Q

welke voedingstoffen kunnen niet door het darmkanaal heen en moet je echt eerst verteren

A

eiwitten, meeste koolhydraten, en vetten

29
Q

snijtanden

A

voortanden,
tanden waarmee stukken van voedsel worden afgebeten,

bij de mens is het minder puntig dan hoektanden

30
Q

hoektanden

A

tanden waarmee voedsel afgebeten worden, zijn er vaak maar 4 en zijn puntig

31
Q

kiezen

A

tanden waarmee voedsel fijn gemalen wordt.

knobbellige bovenkant

32
Q

mechanische vertering

A

voedsel in kleine stukjes kauwen

33
Q

wat zijn de verteringsklieren bij de mens

A

speelselklieren,
maagsapklieren
lever
alvleesklier
darmsapklier

34
Q

wat zijn enzymen

A

veel verteringssappen bevaten enzymen.
ze zijn stoffen die scheikundige reacties sneller laten lopen

35
Q

hoe werken enzymen

A

voedingstoffen passen prc perfect in een enzym, voedingstoff wordt door midden gespleet en wordt dus kleiner.

36
Q

wat is de sleutel-slotprincipe

A

principe waarbij een deeltje van een stof precies past in een enzym

37
Q

bouw van een darm

A

1- kringspier
2-lengtespier
3-darm

38
Q

wat voor functie hebben kringspieren en lengtespieren

A

ze trekken samen en ontspannen, zodat het voedsel naar voren wordt geduwd.

het wordt dan ook genkneed en gemengd met de verteringssappen

39
Q

darmperistaltiek

A

het afwisselend samentrekken en ontspannen van de kringspieren en lengtespieren in de wand van het darmkanaal

40
Q

wat is de functie van speeksel

A

het verhoogt de glijbaarheid van het voedsel, waardoor het inslikken gemakkelijker gaat.

het enzym in speeksel verteert ook zetmeel

41
Q

waar bestaat speeksel uit

A

water, slijm en een enzym dat zetmeel verteert

42
Q

maagsap

A

maagsapklieren produceren sap in de maag.

het bestaat uit water, zoutzuur en een enzym. het zoutzuur doodt bactieren die met je voedsel meekomen

en door het enzym worden eiwitten deels verteerd

43
Q

maagportier

A

kringspier die de uitgang naar het twalfvingerige darm kan afsluiten

44
Q

wat is de galblaas

A

het is geen klier, maar een opslagplaats voor gal

45
Q

wat produceert de lever

A

gal

46
Q

wat is gal

A

het wordt in de lever geproduceert, en opgeslagen in het galblaas totdat het nodig is, en dan wordt het naar het twaalfvingerige darm gestuurd.

47
Q

wat doet gal

A

vetten kunnen niet met water worden gemengd, maar vormen gewoon grote druppels.
gal verdeelt die druppels tot dat ze klein zijn. door het verdelen worden de oppervlaktes groter en kunnen de enzymen ze sneller verteren.

48
Q

wat is alvleessap

A

er zitten verschillene enzymen die eiwitten, koolhydraten en vetten produceren.

49
Q

emulgeren

A

wanneer gal grote druppels vet verdeeld

50
Q

hoelang is het dunne darm

A

6 meter

51
Q

wat voor enzymen bevat darmsap

A

die eiwitten en koolhydraten verteren, dan kunnen ze in het bloed opgenomen worden

52
Q

hoe kunnen water en opgeloste stoffen in de dunne darm in bloed terecht komen

A

de begint van de dunne darm is niet glad, maar heeft darmplooien.
de wand van die darmplooien is heel dun, hierdoor kan water met opgeloste voedingstoffen ez het bloed in en dat wordt dan naar andere cellen in het lichaam vervoert

53
Q

darmplooien

A

plooien (folds) in de dunne darm

54
Q

darmvlokken

A

de uitstulpingen op de darmplooien, waardoor de dunne darm een zeer groot oppervlakte heeft

55
Q

wat is de blindedarm

A

de dunne darm mondt uit in de dikke darm, vlak onder deze ondergang ligt de blinde darm. het heeft geen functie bij vertering

56
Q

schijf van vijf groen

A

vitaminen

57
Q

schijf van vijf roze

A

eiwitten

58
Q

schijf van vijf geel

A

vetten

59
Q

schijf van vijf oranje

A

koolhydraten

60
Q

schijf van vijf blauw

A

water

61
Q
A