Beta toets lj1 p3 Flashcards
Leg uit wat de industriële revolutie inhield
Om stoommachines te laten draaien, om apparaten te maken, om fabrieken te bouwen was er veel steenkool nodig. De opkomst van de mijnindustrie maakte het mogelijk om meer ijzer of staal te maken, om meer machines te bouwen, meer machines leidden tot meer industrie, leidden tot een grotere vraag naar grondstoffen en tot meer mijnbouw. De ontwikkelingen versterken elkaar dus.
je kunt uitleggen dat het gevolg van massaproductie er een massacultuur ontstond
De grote massa van mensen deed minder of meer dezelfde dingen (drogen hetzelfde kleding, keken hetzelfde telvisie progammas, etc
Je kunt de werking van een stoommachine uitleggen.
Bij het verbranden van steenkool komt zwart/grijze rook vrij, deze rook komt uit de schoorsteen. De stoom wordt met een leiding naar een holte vervoerd. De stoom ‘’duwt’’ de holte omhoog. Vervolgens koelt het stoom weer af en wordt het weer water. De verandering van stoom naar water en weer naar stoom zorgt dat een stang heen en weer beweegt. Die op en neer gaande beweging wordt omgezet in een ronddraaiende beweging van een groot wiel. Dit wiel draait vervolgens een schroef aan.
Je kunt het verschil beschrijven tussen grootheden en eenheden.
een grootheid kun je meten met een meetinstrument, bjvb een stopwatch.
Een eenheid staat achter het getal en is de maat van iets.
Je kunt verschillende grootheden en eenheden opnoemen (tabel blz. 10).
grootheden: lengte, oppervlak, massa, volume.
eenheden: meter, kilogram, seconde, watt.
Je kunt verschillende eenheden omrekenen.
https://docs.google.com/document/d/1KGYFM1vC9GttS833UoZpJO5fO0HT-jICEG8v7ULMKAE/edit
Je kunt uitleggen wat elektriciteit is.
bewegende elektronen. Dat zijn kleine deeltjes die deel uitmaken van een atoom. Elk elektron heeft een kleine elektrische lading. Als elektronen zich verplaatsen, komt er energie vrij.
Je kunt uitleggen hoe elektriciteit wordt opgewekt in een elektriciteitscentrale.
Ze gebruiken een stoommachine om een stoom turbine te draaien, die stoom turbine draait dan een generator.
Je kunt uitleggen wat elektrische energie is.
De electriciteit dat wij in huizen enzo gebruiken
of wel Watt (W) of Joule (jls)
Je kunt voor spanning, vermogen en stroomsterkte de afkortingen, eenheden en de afkortingen voor de eenheden benoemen.
Spanning: U
Vermogen: P
Stroomsterte: I
(eenheid:)
Meter: m
vierkante meter: m(with a 2 on the top right corner)
kubieke meter: m(with a 3 on the top right corner)
kilogram: kg
seconde: s
meter per seconde: m / s
meter: m
watt: W
newton: N
ampére: A
volt: V
Joule: J
meter: m
Je kunt berekenen hoeveel elektrische energie een apparaat verbruikt m.b.v. het vermogen.
(een lamp met een vermogen van 40 W als voorbeeld)
40 W = 40 Joule per seconde.
iedere 1 seconde zet het apparaat dus 40 joule elektrische energie om in warmte en licht.
Als de lamp twee seconde gewerkte heeft, heeft hij dus omgezet: 2 x 40 =80 joule (aan energie)
Je kunt uitleggen wat vermogen is.
Op elk apparaat staat aangeven wat het vermogen is. Die getal zegt iets over de hoeveelheid energie het apparaat omzet per seconde.
Je kunt de verschillende onderdelen in de meterkast van een huis beschrijven en uitleggen.
1) Transformatorhuisje- De plek waar elektriciteit vanuit het elektriciteitscentrale binnen de huis komt. Dat heeft dus hoge spanning, en een transformatorhuisje verlaat het spanning.
2) kWh-meter- Het meet de totale elektrische energie die je gebruikt.
3) zekeringen- alle stroom die binnen komt wordt verdeeld in groepen. Als in in één kamer te veel stroom gebruikt (maximaal 16 A) dan stopt de verzekering de stroom.
Je kunt de verschillende krachten benoemen en voor elk een voorbeeld bedenken.
Spierkracht- De kracht die wordt geleverd door spieren bijv. duwen of trekken.
Veerkracht-De kracht die een veer levert. Als je veer uitrekt gebruik je spierkracht, als de veer weer terugspringt, dan spreek je over veerkracht.
Weerstandskracht - Een weerstandskracht gaat tegen de beweegrichting in van een voorwerp. Deze kracht kan er voor zorgen dat een voorwerp minder snel gaat bewegen.
Luchtweerstand, rolweerstand en schuifweerstand zijn voorbeelden van weerstandskrachten.
Spankracht - De kracht die een (uitgerekt) touw uitoefent op bijvoorbeeld een blokje.
Zwaartekracht - De kracht waarmee een voorwerp met een massa trekt aan een ander voorwerp met een massa.
Met massa bedoelen we de hoeveelheid stof, bijvoorbeeld: Luuk heeft een massa van 55 kg.
Je kunt de drie soorten weerstand benoemen
Luchtweerstand
Rolweerstand
Schuifweerstand
je kunt bij een bepaalde situatie uitleggen welke krachten er werken.
Als een kind met een bal speelt en ze zetten de bal op het grond en het rent weg dan gebruikt de bal rolweerstand.
Je kunt bij de grootheid “kracht” de bijbehorende eenheid benoemen.
newton
Je kunt een krachtpijl tekenen;
Hierbij let je op de richting, grootte en het aangrijpingspunt.
https://docs.google.com/document/d/1KGYFM1vC9GttS833UoZpJO5fO0HT-jICEG8v7ULMKAE/edit
Je kunt een juiste krachtenschaal bedenken bij een situatie waar je krachtpijlen gaat tekenen.
bijv. 1cm = 100N. hiermee kan je ook zien hoe sterk de kracht is.
Je kunt voor een bestaande krachtpijl met en een krachtenschaal bepalen hoe groot de getekende kracht is.
Ja, want als je de centimeters meet en omzet in newton/N.
Je kunt de volgende begrippen omschrijven: zwaartepunt, steunvlak.
Zwaartepunt: Precies in het midden van een voorwerp, zodat er even veel massa op alle kanten van de punt zijn
Steun: De grond waarop een voorwerp staat.
Je kunt uitleggen wanneer een voorwerp in evenwicht is.
Als een voorwerp stilstaat dan zijn de krachten op dat voorwerp in evenwicht.