BINA Flashcards

0
Q

Kenmerken

A

Grote verschillen of vergelijkingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
1
Q

Organisme

A

Alles wat leeft op aarde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waarnemingen

A

Alles wat je doet met behulp van je zintuigen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Beschrijving

A

Specifieke kenmerken van iets

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Natuurgetrouwe tekening

A

Zoals een bijv. blad over betekent zoals de natuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Schematische tekening

A

de tekenaar tekent alleen wat belangrijk is om de leerstof tekunnen begrijper

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

loep

A

als je iets goed wil bekijken moet je een loep gebruiken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Microscoop

A

Deze vergroot veel meer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

preparaat

A

bij onderzoek met een microscoop maak je dit eerst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

voorwerpglaasje

A

het voorwerp dat je gaat onderzoeken leg je hier op

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Expiriment

A

Expiriment is een ander woord voor proef

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

heteluchtballon

A

een luchtballon die vliegt op hitte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Onderzoeksvragen

A

bijv. waardoor stijgt een heteluchtballon?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

verslag

A

aan het einde van onderzoek om op te schrijvenwat de uitkomst van de proef is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

practicum

A

proeven doen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

erlenmeyer

A

een groot bekertje zonder schenmond

16
Q

brander

A

hiermee kan je verschillende soorten vlammen maken

17
Q

gasschroef

A

de hoeveelheid gas regel je met dit

18
Q

luchtring

A

voor de hoeveelheid zuurstof. En hoe meer zuurstof hoe groter de vlam

19
Q

gevarensymbolen

A

op een verpakking van een gevaarlijke stof zit een etiket met zo’n symbool erop

20
Q

eenheid

A

een eenheid is maat waarin je iets meet

21
Q

grootheid

A

zoals massa lengte volume gewicht en tempratuur

22
Q

massa

A

voorbeeld van massa’s zijn kg en gram

23
Q

volume

A

voorbeeld van volumes liter cl ml

24
Q

tabel

A

je noteert je meetresultaten in dit

25
Q

diagram

A

je kan de uitkomsten uit de tabel ook in een diagram verwerken

26
Q

Organen

A

Delen van je lichaam met een speciale taak

27
Q

Beenderstelsel of skelet

A

Zorgt voor de stevigheid van je lichaam

28
Q

Orgaanstelsel

A

Alle organen bij elkaar

29
Q

Spierstelsel

A

Alle spieren bij elkaar

30
Q

Ademhalingsstelsel

A

Alles wat te maken heeft met ademhalen

31
Q

Verteringsstelsel

A

Alles wat te maken heeft met het verteren van je voedsel

32
Q

Bloedvatenstelsel

A

Alles wat te maken heeft met je bloedvaten

33
Q

Wat zit er allemaal in een cel?

A

Celkern, cytoplasma, celmembraan en weefsel