Bina §2.4, 2.5 en 2.6 Flashcards

0
Q

Naadverbinding

A

Dit is een verbinding die meerdere stukken aan elkaar heeft laten groeien. Deze verbinding vind je op de bovenkant van je schedel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
1
Q

Gewrichten

A

De botten die bij een gewricht horen kunnen bewegen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Gewrichtsknobbel

A

Deze past precies in de gewrichtskom.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Kraakbeen

A

Zorgt ervoor dat het bot niet slijt en dat het goed kan draaien.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Gewrichtskapsel

A

Houdt de botten bij elkaar en beschermt het gewricht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Gewrichtssmeer

A

Door dit kan je gewricht soepel bewegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Gewrichtsbanden

A

Zorgt er voor dat botten die zwaar zijn als nog kunnen bewegen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Kogelgewricht

A

Dit gewricht zit in je schouder. Deze draait in de Gewrichtskom daardoor kan je je arm soepel bewegen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Scharniergewricht

A

De verbinding tussen het opperarmbeen en de ellepijp.

Je kan alleen je arm op en neer bewegen. (net als een deur)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Rolgewricht

A

Verbinding tussen Spaakbeen en Ellepijp.

Hiermee kan je je arm rollen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Ontwrichting

A

Dan is de Gewrichtsknobbel uit de Gewrichtskom geschoten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Verstuikt

A

Dat gebeurd als je Gewrichtskapsel te ver is uitgerekt of is ingescheurd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Kunstheup

A

Die moeten meestal oudere mensen hebben omdat dan hun botten gaan slijten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Biceps

A

Die zorgt ervoor dat je je arm kan buigen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Triceps

A

Die zorgt ervoor dat je je arm kan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Spiervezels

A

Spieren bestaan uit een groot aantal van spiervezels.

16
Q

Spierbundel

A

Waar de spier vezels in zitten.

17
Q

Pezen

A

Het uiteinde van je spier.

18
Q

Antagonisten

A

Twee spieren die tegenovergesteld werken.

19
Q

Strekspier en de Buigspier

A

Gebruik je om een vuist te maken.

20
Q

Afvalstoffen

A

Onnodige stoffen

21
Q

Spierkramp

A

Een teken dat je spieren zijn overbelast.

22
Q

Spierscheuring

A

Het gevolg van spierkramp.

23
Q

Warming-up

A

Dan zijn je spieren wat losser.

24
Q

Cooling-down

A

Door dit te doen voorkom je kramp of spierscheuren.

25
Q

Kringspier en Lengtespier

A

Die zorgen dat je eten verteert.

26
Q

Onwillekeurige spier

A

Deze kan je niet beïnvloeden.

27
Q

Willekeurige spier

A

Kan je wel beïnvloeden.

28
Q

Evenwicht

A

De veerkracht is net zo groot als de zwaartekracht op het object.

29
Q

Zwaartepunt

A

Het Zwaartepunt van een voorwerp is de plaats waar je alle massa samengebald denken.

30
Q

Steunvlak

A

Om in evenwicht te blijven moet het zwaartepunt boven steunvlak liggen.