Begrippen H4 Par. 1,2&3 Flashcards
Bourgeoisie
Rijke burgers, met belangrijke functies in steden, wier levensstijl anders was dan van die van de rest van de derde stand. De bourgeoisie was soms net zo rijk als de adel, maar ze hadden geen titel en ook geen politieke invloed. Uit deze groep komen belangrijke geleerden voort.
Redeneren
Een gedachtengang ontwikkelen en volgen.
Inductie
Door proefondervindelijk onderzoek te doen een theorie opstellen. Het tegenovergestelde van deductie.
Deductie
Vanuit verschillende algemene theorieën tot een nieuwe theorie komen, vaak met gebruik van wiskundige formules. Het tegenovergestelde van inductie.
Natuurwet
Een algemeen geldende regel die in de natuur steeds terugkomt, bijvoorbeeld de zwaartekracht.
Natuurrechten
Rechten die ieder mens van nature heeft vanaf het moment dat hij of zij geboren wordt. Denk aan rechten als vrijheid en gelijkheid.
Interpretatie
De verklaring die iemand geeft voor datgene wat hij of zij heeft waargenomen. De verklaring kan per persoon verschillen, omdat iedereen een andere achtergrond heeft. Voorbeelden zijn: rijkdom, leeftijd, nationaliteit, geslacht, geloofsovertuiging, opleiding.
Feodale samenleving
De naam voor de structuur van de Middeleeuwse samenleving.
Leenstelsel
Stelsel van afspraken die men binnen de feodale samenleving met elkaar maakt. Een leenheer, vaak de koning geeft een leenman een stuk grond (een leen) om te besturen. De leenman geeft in ruil onder andere hulp als dat nodig was.
Standensamenleving
Hiërarchische verdeling van de samenleving in sociale lagen. Meestal gaat men uit van drie standen: de geestelijken, de adel en de burgers (boeren en stedelingen).
Standenvertegewoordiging
(Soms aangeduid met Staten-Generaal of parlement). Meestal bestaande uit een vertegenwoordiging van alle drie de standen. Door de koning geraadpleegd voor advies en voor bedes.
Centralisme
Streven van de machthebbers aan het eind van de Middeleeuwen om hun rijk steeds meer vanuit één punt te besturen. Dit streven riep vaak veel verzet op.
Bede
Plechtig maar dringend verzoek van de koning aan zijn onderdanen om geld. Een soort voorloper van ons belastingsysteem.
Privileges
Voorrechten die de koning aan een bepaalde groep kon geven. Vaak gebruikt als beloning voor mensen die met hem meewerkten.
Absolutisme
De vorst heeft alle macht in handen omdat God hem die macht gegeven heeft. Er gebeurt niets buiten zijn wil.