Begrippen H4 Par. 1,2&3 Flashcards

1
Q

Bourgeoisie

A

Rijke burgers, met belangrijke functies in steden, wier levensstijl anders was dan van die van de rest van de derde stand. De bourgeoisie was soms net zo rijk als de adel, maar ze hadden geen titel en ook geen politieke invloed. Uit deze groep komen belangrijke geleerden voort.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Redeneren

A

Een gedachtengang ontwikkelen en volgen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Inductie

A

Door proefondervindelijk onderzoek te doen een theorie opstellen. Het tegenovergestelde van deductie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Deductie

A

Vanuit verschillende algemene theorieën tot een nieuwe theorie komen, vaak met gebruik van wiskundige formules. Het tegenovergestelde van inductie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Natuurwet

A

Een algemeen geldende regel die in de natuur steeds terugkomt, bijvoorbeeld de zwaartekracht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Natuurrechten

A

Rechten die ieder mens van nature heeft vanaf het moment dat hij of zij geboren wordt. Denk aan rechten als vrijheid en gelijkheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Interpretatie

A

De verklaring die iemand geeft voor datgene wat hij of zij heeft waargenomen. De verklaring kan per persoon verschillen, omdat iedereen een andere achtergrond heeft. Voorbeelden zijn: rijkdom, leeftijd, nationaliteit, geslacht, geloofsovertuiging, opleiding.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Feodale samenleving

A

De naam voor de structuur van de Middeleeuwse samenleving.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Leenstelsel

A

Stelsel van afspraken die men binnen de feodale samenleving met elkaar maakt. Een leenheer, vaak de koning geeft een leenman een stuk grond (een leen) om te besturen. De leenman geeft in ruil onder andere hulp als dat nodig was.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Standensamenleving

A

Hiërarchische verdeling van de samenleving in sociale lagen. Meestal gaat men uit van drie standen: de geestelijken, de adel en de burgers (boeren en stedelingen).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Standenvertegewoordiging

A

(Soms aangeduid met Staten-Generaal of parlement). Meestal bestaande uit een vertegenwoordiging van alle drie de standen. Door de koning geraadpleegd voor advies en voor bedes.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Centralisme

A

Streven van de machthebbers aan het eind van de Middeleeuwen om hun rijk steeds meer vanuit één punt te besturen. Dit streven riep vaak veel verzet op.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Bede

A

Plechtig maar dringend verzoek van de koning aan zijn onderdanen om geld. Een soort voorloper van ons belastingsysteem.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Privileges

A

Voorrechten die de koning aan een bepaalde groep kon geven. Vaak gebruikt als beloning voor mensen die met hem meewerkten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Absolutisme

A

De vorst heeft alle macht in handen omdat God hem die macht gegeven heeft. Er gebeurt niets buiten zijn wil.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly