Begeleiden Flashcards

1
Q

Welke ‘soorten’ activiteiten voeren we uit om kinderen te ondersteunen bij het behalen van hun doelen?

A
  • voeren van gesprekken
  • uitvoeren van verzorgende taken
  • organiseren van ontwikkelingsgerichte activiteiten
  • scheppen van een uitdagende, prettige omgeving
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn doelen van het voeren van gesprekken?

A
  • informeren
  • bemiddelen
  • motiveren
  • ondersteunen
  • sociale gesprekken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

lichamelijke integriteit

A

dat is het recht om niet aangeraakt te worden als hij of zij dat niet wil

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat is belangrijk bij het uitvoeren van verzorgende taken?

A

respect tonen voor de lichamelijke integriteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

ontwikkelingsgerichte activiteiten

A

geven kinderen de gelegenheid zijn cognitieve, motorische en sociaal-emotionele vaardigheden te oefenen en te ontwikkelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

waarom is een uitdagende en prettige omgeving belangrijk?

A

kind voelt zich thuis en is tegelijkertijd geprikkeld en uitgedaagd om activiteiten te ondernemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welke 3 niveaus waarop je de begeleiding kunt afstemmen?

A
  • het kind
  • de situatie
  • de pedagogisch medewerker
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

welke vragen kun je stellen op begeleidingsniveau van het kind?

A
  • wie is het kind?
  • wat zijn de mogelijkheden van het kind?
  • wat zijn de beperkingen?
  • wat wil het kind bereiken?
  • waaraan heeft het kind behoefte?
  • wat heeft het kind van mij nodig?
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

welke vragen kun je stellen op begeleidingsniveau van de situatie?

A
  • wat gebeurt er op dit moment?
  • wie zijn er betrokken?
  • welke rol spelen andere kinderen?
  • wat is de beste aanpak?
  • welke invloed heeft de ruimte?
  • welke invloed hebben de regels?
  • welke invloed heeft het materiaalaanbod?
  • wat is er nodig om de situatie positief te beïnvloeden?
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

welke vragen kun je stellen op begeleidingsniveau van de pedagogisch medewerker?

A
  • wie ben ik?
  • wat zijn mijn sterke en zwakke punten?
  • welke kwaliteiten heb ik in huis?
  • ben ik voldoende geïnformeerd?
  • welke kennis heb ik over het onderwerp?
  • welke ervaring heb ik opgebouwd?
  • wat is mijn stijl van begeleiden?
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat is een interventie?

A

een actie die je uitvoert om een positieve verandering teweeg te brengen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

begeleidingsstijl

A

de manier waarop je je gedraagt tijdens het begeleiden heeft een vast en herkenbaar patroon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

welke begeleidingsstijlen zijn er?

A
  • autoritair
  • autoritatief
  • permissief
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

wat zijn kenmerken van de autoritaire begeleidingsstijl?

A
  • controleert
  • bepaalt wat er moet gebeuren
  • leidende rol
  • hoge eisen aan kinderen
  • verwacht gehoorzaamheid
  • doel is overdragen van kennis, vaardigheden en regels
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat zijn kenmerken van de autoritatieve begeleidingsstijl?

A
  • communiceert veel
  • probeert aan te sluiten bij de ervaringswereld
  • beslist in overleg
  • stimuleert kind om actief te zijn en zichzelf te ontwikkelen
  • geeft gevoel van veiligheid en acceptatie
  • stelt eisen die passen bij situatie en mogelijkheden
  • toont responsief gedrag
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wat zijn kenmerken van de permissieve begeleidingsstijl?

A
  • stelt weinig eisen en regels
  • stelt zich terughoudend op en wacht af
  • geeft gevoel van veiligheid en acceptatie
  • controleert niet of nauwelijks of er aan eisen en regels wordt voldaan
  • toont responsief gedrag
  • creëert een stimulerende aantrekkelijke omgeving, kind bepaalt zelf wat hij doet
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

competentie

A

een combinatie van kennis, vaardigheden en je eigen persoonlijkheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

persoonlijkheid

A

optelsom van karakter en alle ervaringen die je in je leven hebt opgedaan

19
Q

waarden

A

zaken, onderwerpen of ideeën die belangrijk en dus waardevol zijn voor jou

20
Q

normen

A

zijn regels, afspraken en verwachtingen die ervoor zorgen dat wat voor jou belangrijk is in de praktijk wordt gebracht

21
Q

welke waarden zijn belangrijk in de kinderopvang?

A

zelfredzaamheid en respectvolle omgang met ouders

22
Q

hoe gaan organisaties om met normen?

A

zetten ze op papier

23
Q

hoe bouw je vertrouwen op?

A

betrouwbaar en voorspelbaar zijn

24
Q

inleven

A
  • je kunnen verplaatsen in de belevingswereld van de ander.

- je een voorstelling kunnen maken van de gedachten, gevoelens en ideeën van de ander

25
empathie
- ander woord voor inlevingsvermogen - ook: dat je je niet alleen inleeft maar ook een reactie geeft op de emotie van de ander - je bent je bewust van wat de ander voelt en begrijpt dit
26
sensitief
gevoelens van de ander zo goed aanvoelen dat je aan een klein gebaar of minimale aanwijzing genoeg hebt (valkuil: je kan het verkeerd hebben, vraag het daarom)
27
respectvol
serieus nemen, waarderen en accepteren
28
onvoorwaardelijke acceptatie
niet oordelen, ze mogen er zijn met al hun positieve en negatieve kanten
29
voorwaardelijke acceptatie
pas waarderen als het aan bepaalde verwachtingen voldoet
30
echtheid
wat je van binnen voelt en denkt klopt met de buitenwereld
31
responsief
merken welke signalen het kind afgeeft, deze begrijpen en reactie afstemmen op signalen en situatie
32
valkuilen van begleiding?
- overschatting - onderschatting - te veel gericht op problemen
33
overschatting
je verwachtingen zijn te hoog en sluiten niet aan bij de mogelijkheden. leidt tot onzekerheid en frustratie bij het kind
34
onderschatting
- verwachtingen liggen te laag - leidt tot passief gedrag, verveling, stagneren van ontwikkeling, verleren van wat hij al kon, hulpelozer en afhankelijkere opstelling
35
wat is situationeel leiderschap?
begeleidingsstijl is afgestemd op de situatie waarin een kind zich bevindt
36
bekwaamheid
zegt iets over de mate waarin het kind in staat is zelfstandig problemen op te lossen (leidt tot zekerheid)
37
bereidheid
de mate waarin het kind gemotiveerd is zelfstandig problemen op te lossen - kind is gemotiveerd, heeft voldoende doorzettingsvermogen en zelfvertrouwen
38
taakvolwassenheid
de mate waarin je in staat bent en gemotiveerd bent om een bepaalde taak uit te voeren
39
welke niveaus van taakvolwassenheid zijn er
1. onbekwaam / ongemotiveerd 2. onbekwaam / gemotiveerd 3. bekwaam / ongemotiveerd 4. bekwaam / gemotiveerd
40
welke begeleiding past bij onbekwaam/ongemotiveerd?
instrueren
41
welke begeleiding past bij onbekwaam gemotiveerd
overtuigen (informatie geven en doel benoemen)
42
welke begeleiding past bij bekwaam ongemotiveerd
participeren
43
welke begeleiding past bij bekwaam gemotiveerd?
delegeren