Bahar Flashcards
1
Q
To call by phone
A
Bel , belt , bellen
2
Q
Appointment
A
De afspraak, de afspraken
3
Q
Control, check
A
De controle, de controles
4
Q
Dentist
A
Tandarts
5
Q
Previously
A
Eerder
6
Q
Later
A
Later
7
Q
But
A
Maar
8
Q
Why
A
Waarom
9
Q
To pain
A
Pijn
10
Q
Fever
A
De Koorts
11
Q
Family doctor
A
De huisarts
12
Q
Sick
A
Ziek , zieke
13
Q
Medicine
A
Het medicijn, de medicijnen
14
Q
Pharmacy
A
De apotheek
15
Q
Hospital
A
Het ziekenhuis
16
Q
I suffer from …
A
Ik heb last van …
17
Q
Sometimes
A
Soms
18
Q
To get , to fetch
A
Haal , haalt, halen
19
Q
Other
A
Ander , andere
20
Q
For example
A
Bijvoorbeeld
21
Q
Pil
A
De pil, de pillen
22
Q
Ointment
A
De zalf
23
Q
Drop
A
De druppel, de druppels
24
Q
Box ( for medicine )
A
Het doosje
25
Q
There , there over
A
Daar
26
Q
Time ( two time , four time )
A
De keer
27
Q
Daily
A
Dagelijks