B. Verbs 99-125 Present Tense Flashcards
1
Q
yo sigo
A
ik volg
2
Q
tu sigues
A
jij volgt
3
Q
el/ella sigue
A
hij/zij volgt
4
Q
nosotros seguimos
A
wij volgen
5
Q
vosotros seguís
A
jullie volgen
6
Q
ellos/ellas seguen
A
zij volgen
7
Q
yo quedo
A
ik blijf
8
Q
tu quedas
A
jij blijft
9
Q
el/ella queda
A
hij/zij blijft
10
Q
nosotros quedamos
A
wij blijven
11
Q
vosotros quedáis
A
jullie blijven
12
Q
ellos/ellas quedan
A
zij blijven
13
Q
yo llevo
A
ik draag, neem
14
Q
tu llevas
A
jij draagt, neemt
15
Q
el/ella lleva
A
hij/zij draagt, neemt
16
Q
nosotros llevamos
A
wij dragen, nemen
17
Q
vosotros lleváis
A
jullie dragen, nemen
18
Q
ellos/ellas llevan
A
zij dragen, nemen
19
Q
yo encuentro
A
ik vind
20
Q
tu encuentras
A
jij vindt
21
Q
el/ella encuentra
A
hij/zij vindt
22
Q
nosotros encontramos
A
wij vinden
23
Q
vosotros encontráis
A
jullie vinden
24
Q
ellos/ellas encuentran
A
zij vinden
25
yo penso
ik denk
26
tu pensas
jij denkt
27
el/ella pensa
hij/zij denkt
28
nosotros pensamos
wij denken
29
vosotros pensáis
jullie denken
30
ellos/ellas pensan
zij denken
31
yo vuelvo
ik keer terug, WW opnieuw
32
tu vuelves
jij keert terug, WW opnieuw
33
el/ella vuelve
hij/zij keert terug, WW opnieuw
34
nosotros volvemos
wij keren terug, WW'en opnieuw
35
vosotros volvéis
jullie keren terug, WW'en opnieuw
36
ellos/ellas vuelven
zij keren terug, WW'en opnieuw
37
yo salgo
ik vertrek
38
tu sales
jij vertrekt
39
el/ella sale
hij/zij vertrekt
40
nosotros salimos
wij vertrekken
41
vosotros salís
jullie vertrekken
42
ellos/ellas salen
zij vertrekken
43
yo vengo
ik kom
44
tu vienes
jij komt
45
el/ella viene
hij/zij komt
46
nosotros venimos
wij komen
47
vosotros venís
jullie komen
48
ellos/ellas vienen
zij komen
49
me llamo
ik noem me
50
te llamas
jij noemt je
51
se llama
hij/zij noemen zich
52
nos llamamos
wij noemen ons
53
os llamáis
jullie noemen je
54
se llaman
zij noemen zich
55
yo miro
ik kijk
56
tu miras
jij kijkt
57
el/ella mira
hij/zij kijkt
58
nosotros miramos
wij kijken
59
vosotros miraís
jullie kijken
60
ellos/ellas miran
zij kijken
