B. Verbs 44-91 Present Tense Flashcards
yo sé
ik weet (informatie)
tu sabes
jij weet
el/ella sabe
hij/zij weet
nosotros sabemos
wij weten
vosotros sabéis
jullie weten
ellos/ellas saben
zij weten
yo quiero
ik wil, houd van
tu quieres
jij wilt, houdt van
el/ella quiere
hij/zij wilt, houdt van
nosotros queremos
wij willen, houden van
vosotros queréis
jullie willen, houden van
ellos/ellas quieren
zij willen, houden van
yo paso
ik passeer, spendeer (tijd)
tu pasas
jij passeert, spendeert (tijd)
el/ella pasa
hij/zij passeert, spendeert (tijd)
nosotros pasamos
wij passeren, spenderen (tijd)
vosotros pasáis
jullie passeren, spenderen (tijd)
ellos/ellas pasan
zij passeren, spenderen (tijd)
yo debo
ik zou moeten
tu debes
jij zou moeten
el/ella debe
hij/zij zou moeten
nosotros debemos
wij zouden moeten
vosotros debéis
jullie zouden moeten
ellos/ellas deben
zij zouden moeten
yo llego
ik arriveer
tu llegas
jij arriveert
el/ella llega
hij/zij arriveert
nosotros llegamos
wij arriveren
vosotros llegáis
jullie arriveren
ellos/ellas llegan
zij arriveren
yo creo
ik geloof
tu crees
jij gelooft
el/ella cree
hij/zij gelooft
nosotros creemos
wij geloven
vosotros creéis
jullie geloven
ellos/ellas creen
zij geloven
yo dejo
ik laat, verlaat
tu dejas
jij laat, verlaat
el/ella deja
hij/zij laat, verlaat
nosotros dejamos
wij verlaten
vosotros dejáis
jullie verlaten
ellos/ellas dejan
zij verlaten
me parace
het lijkt mij
te parace
het lijkt jou
le parace
het lijkt hem/haar
nos parace
het lijkt ons
os parace
het lijkt jullie
les parace
het lijkt hen
yo hablo
ik praat
tu hablas
jij praat
el/ella habla
hij/zij praat
nosotros hablamos
wij praten
vosotros habláis
jullie praten
ellos/ellas hablan
zij praten
yo pongo
ik zet neer
tu pones
jij zet neer
el/ella pone
hij/zij zet neer
nosotros ponemos
wij zetten neer
vosotros ponéis
jullie zetten neer
ellos/ellas ponen
zij zetten neer