Atelier 6.2 p.297-299 Flashcards
1
Q
Een kous
A
Un bas
2
Q
Een pashokje
A
Une cabine d’essayage
3
Q
Een betaalkaart
A
Une carte bleue
4
Q
Een sportschoen
A
Un chaussure de sport
5
Q
Een schoen met een hoge hak
A
Une chaussure à talon haut
6
Q
Een geklede schoen
A
Une chaussure habillée
7
Q
Een zwuivelafdeling, zuivelhandel
A
Une crèmerie
8
Q
Het leder
A
Le cuir
9
Q
De elektrische huishoudapparatuur
A
L’electroménager
10
Q
Het onderhoud
A
L’entretien
11
Q
Een grote supermarkt
A
Une grande surface
12
Q
Een mantel
A
Un manteau
13
Q
Een huwelijk
A
Un mariage
14
Q
Een stuk
A
Un morceau
15
Q
Een pantoffel
A
Une pantoufle
16
Q
Een muntstuk
A
Une pièce de monnaie
17
Q
Een schoenmaat
A
Une pointure
18
Q
Een visafdeling,vishandel
A
Une poissonnerie
19
Q
Een voedingsmiddel
A
Un produit alimentaire