Atelier 6.1 p.276-277 Flashcards
Het zakgeld
L’argent de poche
Een voorschot
Une avance
Een cafeetje
Un bistro, bistrot
Een voorafbetaalde kaart
Une carte prépayée
Een bankrekening
Un compte en banque
Een sjaal
Une écharpe
Een pennenbak
Un étui
Schoolbenodigdheden
Des fournitures scolaires
Een spaarboekje
Un livret d’épargne
Een familielid
Un membre de la famille
Een cijfer, beoordeling
Une note
Een vriend, maat
Un pote
Een oplading
Une recharge
Een schoolresultaat
Un résultat scolaire
Een bewezen dienst
Un service rendu
Een uitje
Une sortie
Een derde
Un tiers
Een hit
Un tube
Uitgeven
Dépenser
Sparen
Épargner
Enerzijds, anderzijds
D’une part…
d’autre part
Platzak zijn
Être à sec
Sparen
Faire des économies
Iets gaan drinken
Prendre Un verre
Een toebehoren, accessoire
Un accessoire
Een tiener, puber,
Un abo(lescent)
Een riem
Une ceinture
Een gadget
Un gadget
Een pretpark
Un parc d’attractions
Een smartphone
Un smartphone
Een snack, hapje
Un snack