Atelier 2.1 + 2.3 Flashcards
1
Q
Un accès
A
Een toegang
2
Q
Une cave
A
Een kelder
3
Q
Un chauffage central
A
Een centrale verwarming
4
Q
Un congélateur
A
Een diepvriezer
5
Q
Une cuisinière
A
Een fornuis
6
Q
Un échange
A
Een uitwisseling
7
Q
Une expérience
A
Een ervaring
8
Q
Une façon
A
Een manier, wijze
9
Q
Un four à micro-ondes
A
Een microgolfoven
10
Q
Un immeuble
A
Een (appartements) gebouw
11
Q
Une impression
A
Een indruk
12
Q
Un jeu électronique
A
Een elektronisch spelletje
13
Q
Un non-fumeur
A
Een niet-roker
14
Q
Une offre
A
Een aanbieding
15
Q
Un quartier
A
Een wijk
16
Q
Une salle de jeux
A
Een speelkamer
17
Q
Un sous-sol
A
Een kelderverdieping
18
Q
Le trafic
A
Het verkeer
19
Q
Une vue
A
Een uitzicht
20
Q
Disponible
A
Beschikbaar
21
Q
Enchanté
A
Verrukt, heel blij
22
Q
Ensoleillé
A
Zonnig
23
Q
Entouré
A
Omringd, omgeven
24
Q
Illimité
A
Onbeperkt
25
Impeccable
Onberispelijk
26
Proche
Dichtbij
27
Assurer
Verzekeren
28
Découvrir
Ontdekken
29
Échanger
Uitwisselen
30
Faire connaissance avec
Kennismaken met
31
Oser
Durven
32
Posséder
Bezitten
33
Renouveler
Hernieuwen
34
Suffire
Volstaan
35
Vivre
Leven, beleven
36
Ailleurs
Elders
37
Trop de
Te veel
38
À la demande
Op aanvraag
39
Bref
Kortom
40
Un enthousiaste
Een enthousiasteling
41
Économique
Economisch
42
Équipé
Uitgerust
43
Exotique
Exotisch
44
Résidientiel, Résidentielle
Residentieel
45
Se situer
Zich bevinden
46
Une galerie d’art
Een kunstgalerij
47
Des lunettes solaires
Een zonnebril
48
Un plat
Een gerecht
49
La sculpture
Het beeldhouwwerk
50
Un visiteur
Een bezoeker
51
Insolite
Ongewoon, eigenaardig
52
Lumineux, lumineuse
Vol licht, helder
53
Marron
Kastanjebruin
54
Nombreux, nombreuse
Talrijk
55
Sous-marin(e)
Onderwater-, diepzee
56
Depuis que
Sinds, sedert
57
Connaître (s’y)
Er iets van kennen
58
En avoir assez
En avoir ras le bol
Er genoeg van hebben
59
En vouloir à quelqu’un
Boos zijn op iemand
60
Il n’y en a plus
Er is (er zijn) er geen meer
61
Je vous en prie
Alstublieft
62
Ne pas s’en faire
Het niet (zich) niet aantrekken
63
Ne pas y arriver
Er niet in slagen
64
Ne plus en pouvoir
Niet meer kunnen
65
Ne rien en savoir
Er niks van weten/kennen
66
Occuper (s’en)
(Zich) Ermee bezig houden
67
Sortie (s’en)
Eraan uit kunnen
68
Une façade
Een gevel
69
Un niveau
Een niveau (verdieping)
70
L’océan Indien
De Indische Oceaan
71
Le personnel
Het personeel
72
Un thème
Een thema, onderwerp
73
Acrylique
Acryl
74
Solide
Stevig
75
Transparent, transparente
Doorzichtig
76
Imiter
Nadoen