Atelier 1.2 Pg26+27 N->F Flashcards
1
Q
Inbreken
A
Cambrioler
2
Q
Breken
A
Casser
3
Q
Verstaan onder
A
Entendre par
4
Q
Spellen
A
Épeler
5
Q
Uitgestald
A
Étalé, Étalée
6
Q
Lopen in, bedragen
A
Monter dans
7
Q
Ondertekenen
A
Signer
8
Q
Herinneren (zich)
A
Souvenir (se) (de)
9
Q
(Ge)lijken op
A
Ressembler à
10
Q
Op die manier, zo
A
De cette façon
11
Q
Natuurlijk (bw)
A
Évidemment
12
Q
…haar hebben
A
Avoir les cheveux
13
Q
Dikke lippen hebben
A
Avoir les lèvres épaisses
14
Q
Flaporen hebben
A
Avoir les oreilles décollées
15
Q
…ogen hebben (don’t look at me, we for some reason have to learn words like this)
A
Avoir les yeux
16
Q
Z’n best doen
A
Faire de son mieux
17
Q
Er staat
A
Il est marqué
18
Q
Ik begrijp het
A
Je vois
19
Q
Ik verzoek u om
A
Je vous prie de
20
Q
Zo snel mogelijk
A
Le plus vite possible
21
Q
U kunt beschikken (vertrekken)
A
Vous pouvez disposer
22
Q
Zonder enige twijfel
A
Sans aucun doute
23
Q
Een brunette
A
Une brunette
24
Q
Een shock
A
Un choc
25
Een politiecommissaris
Un commissaire de police
26
Een detail
Un détail
27
Een fiche
Une fiche
28
Een gangster
Un gangster
29
Een masker
Un masque
30
Een robotfoto (yes, a robotfoto)
Un portrait-robot
31
Een winkelraam
Une vitrine
32
Arresteren
Arrêter
33
Ten hoogste
Au maximum
